Psalmen 12
1 Een psalm van David, voor de koorleider, op ?De achtste?.
2 Breng verlossing, HEERE, want goedertieren mensen zijn er niet meer, onder de mensenkinderen zijn er nog maar weinig trouw.
3 Valse dingen spreekt men tot elkaar, met vleiende lippen; dubbelhartig spreekt men.
4 Laat de HEERE alle vleiende lippen afsnijden en de tong vol grootspraak.
5 Zij zeggen: Met onze tong zullen wij de overhand hebben! Onze lippen zijn van ons! Wie is heer over ons?
6 Om de verwoesting van de ellendigen en het gekerm van de armen zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in veiligheid brengen wie hij weg wil blazen.
7 De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal.
8 Ú, HEERE, zult hen bewaren, U zult hen beschermen tegen dit geslacht, voor eeuwig.
9 Overal draven goddelozen rond, wanneer de gemeensten onder de mensenkinderen verhoogd worden.
https://www.bijbelhoek.nl/index.php/bijbel/psalmen/12