Net zoals de vorige soera, benadrukt deze Mekkaanse soera de acceptatie van Allāh van berouw, met name in het geval van het volk van Jonas (vers 98). De heidense beweringen tegen de Koran worden zowel in deze soera als de volgende weerlegd. De korte duur van dit wereldse leven en de ondankbaarheid van de mensen jegens hun Schepper worden uitgebreid besproken. De Profeet (ﷺ) wordt aangemoedigd om geduld te hebben in het gezicht van ontkenning. De verhalen van het volk van Noach en het volk van Farao worden aangehaald als voorbeelden voor de Meccan ontkenners, waarmee het toneel wordt gezet voor meer uitgebreide waarschuwingen in de volgende soera.
In de naam van Allāh,
de Meest Barmhartige,
de Meest Genadevolle.
1.
ʾAlif Lãm Rā. Dit zijn de Verzen van het wijze Boek.
2.
Is het voor de mensen iets verwonderlijks dat Wij aan een man uit hun midden openbaarden: "Waarschuw de mensen en verkondig goed nieuws aan degenen die geloven: er is een eervolle plaats bij hun Heer." De ongelovigen zeggen: "Voorwaar, dit is zeker een duidelijke tovenaar."
الٓر ۚ تِلْكَ ءَايَـٰتُ ٱلْكِتَـٰبِ ٱلْحَكِيمِ
﴿١﴾
أَكَانَ لِلنَّاسِ عَجَبًا أَنْ أَوْحَيْنَآ إِلَىٰ رَجُلٍۢ مِّنْهُمْ أَنْ أَنذِرِ ٱلنَّاسَ وَبَشِّرِ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ أَنَّ لَهُمْ قَدَمَ صِدْقٍ عِندَ رَبِّهِمْ ۗ قَالَ ٱلْكَـٰفِرُونَ إِنَّ هَـٰذَا لَسَـٰحِرٌۭ مُّبِينٌ
﴿٢﴾
3.
Voorwaar, jullie Heer is Allāh, die de hemelen en de aarde in zes dagen (perioden) heeft geschapen, en Hij zetelde zich op de Troon. Hij regelt het bestuur, en er is geen voorspreker, behalve na Zijn verlof Dat is Allāh, jullie Heer, aanbid daarom Hem. Laten jullie je niet vermanen?
4.
Bij Hem is jullie plaats van terugkeer van jullie allen, als een ware belofte van Allāh. Voorwaar, Hij begint de schepping en vervolgens herhaalt Hij deze, opdat Hij degenen die geloven en goede werken verrichten rechtvaardig zal belonen. En degenen die niet geloven, voor hen zijn er kokende dranken en een pijnlijke bestraffing wegens wat zij niet geloofden.
إِنَّ رَبَّكُمُ ٱللَّهُ ٱلَّذِى خَلَقَ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضَ فِى سِتَّةِ أَيَّامٍۢ ثُمَّ ٱسْتَوَىٰ عَلَى ٱلْعَرْشِ ۖ يُدَبِّرُ ٱلْأَمْرَ ۖ مَا مِن شَفِيعٍ إِلَّا مِنۢ بَعْدِ إِذْنِهِۦ ۚ ذَٰلِكُمُ ٱللَّهُ رَبُّكُمْ فَٱعْبُدُوهُ ۚ أَفَلَا تَذَكَّرُونَ
﴿٣﴾
إِلَيْهِ مَرْجِعُكُمْ جَمِيعًۭا ۖ وَعْدَ ٱللَّهِ حَقًّا ۚ إِنَّهُۥ يَبْدَؤُا۟ ٱلْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُۥ لِيَجْزِىَ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ بِٱلْقِسْطِ ۚ وَٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ لَهُمْ شَرَابٌۭ مِّنْ حَمِيمٍۢ وَعَذَابٌ أَلِيمٌۢ بِمَا كَانُوا۟ يَكْفُرُونَ
﴿٤﴾
5.
Hij is Degene die de zon heeft gemaakt tot een (stralend) schijnsel en de maan tot een licht en Hij bepaalde haar standen opdat jullie de jaartelling zouden kennen en de (tijds-)berekening. Allāh heeft dat slechts in waarheid geschapen. Hij zet de Tekenen uiteen aan een volk dat weet.
6.
Voorwaar, in de afwisseling van nacht en dag en (in) wat Allāh heeft geschapen in de hemelen en op de aarde zijn zeker Tekenen voor een volk dat (Allāh) vreest.
هُوَ ٱلَّذِى جَعَلَ ٱلشَّمْسَ ضِيَآءًۭ وَٱلْقَمَرَ نُورًۭا وَقَدَّرَهُۥ مَنَازِلَ لِتَعْلَمُوا۟ عَدَدَ ٱلسِّنِينَ وَٱلْحِسَابَ ۚ مَا خَلَقَ ٱللَّهُ ذَٰلِكَ إِلَّا بِٱلْحَقِّ ۚ يُفَصِّلُ ٱلْـَٔايَـٰتِ لِقَوْمٍۢ يَعْلَمُونَ
﴿٥﴾
إِنَّ فِى ٱخْتِلَـٰفِ ٱلَّيْلِ وَٱلنَّهَارِ وَمَا خَلَقَ ٱللَّهُ فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ لَـَٔايَـٰتٍۢ لِّقَوْمٍۢ يَتَّقُونَ
﴿٦﴾
7.
Voorwaar, degenen die de ontmoeting met Ons niet verwachten en die tevreden zijn met het wereldse leven en die zich er gerust in voelen en zij die achteloos tegenover Onze Tekenen staan.
8.
Zij zijn degenen wiens verblijfplaats de Hel is, wegens wat zij plachten te verrichten.
إِنَّ ٱلَّذِينَ لَا يَرْجُونَ لِقَآءَنَا وَرَضُوا۟ بِٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا وَٱطْمَأَنُّوا۟ بِهَا وَٱلَّذِينَ هُمْ عَنْ ءَايَـٰتِنَا غَـٰفِلُونَ
﴿٧﴾
أُو۟لَـٰٓئِكَ مَأْوَىٰهُمُ ٱلنَّارُ بِمَا كَانُوا۟ يَكْسِبُونَ
﴿٨﴾
9.
Voorwaar, degenen die geloven en goede werken verrichten, hun Heer zal hen leiden vanwege hun geloof, (naar de plaats) waar onderdoor de rivieren stromen in de Tuinen van gelukzaligheid (het Paradijs).
10.
Zij smeken daarin: "Soebḥānaka Allāhoemma (heilig bent U, O Allāh)" en hun begroeting daarin is: "Salām (vrede, veiligheid)!". En hun laatste smeekbede is: "Al ḥamdoe lillāhie rabbil ʿālamīen (alle lof en dank zij Allāh, de Heer der werelden)".
إِنَّ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ يَهْدِيهِمْ رَبُّهُم بِإِيمَـٰنِهِمْ ۖ تَجْرِى مِن تَحْتِهِمُ ٱلْأَنْهَـٰرُ فِى جَنَّـٰتِ ٱلنَّعِيمِ
﴿٩﴾
دَعْوَىٰهُمْ فِيهَا سُبْحَـٰنَكَ ٱللَّهُمَّ وَتَحِيَّتُهُمْ فِيهَا سَلَـٰمٌۭ ۚ وَءَاخِرُ دَعْوَىٰهُمْ أَنِ ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ رَبِّ ٱلْعَـٰلَمِينَ
﴿١٠﴾
11.
En als Allāh het kwade voor de mensen zou bespoedigen zoals zij om bespoediging van het goede vragen, dan zou hun termijn zeker reeds zijn beëindigd. En Wij laten degenen die de ontmoeting met Ons niet verwachten rusteloos verkeren in hun buitensporigheid.
وَلَوْ يُعَجِّلُ ٱللَّهُ لِلنَّاسِ ٱلشَّرَّ ٱسْتِعْجَالَهُم بِٱلْخَيْرِ لَقُضِىَ إِلَيْهِمْ أَجَلُهُمْ ۖ فَنَذَرُ ٱلَّذِينَ لَا يَرْجُونَ لِقَآءَنَا فِى طُغْيَـٰنِهِمْ يَعْمَهُونَ
﴿١١﴾
12.
En wanneer tegenslag de mens treft, dan roept hij Ons aan, liggend, zittend of staande. En als Wij dan de tegenslag van hem hebben weggenomen, dan vervolgt hij (zijn slechte pad) alsof hij Ons nooit heeft aangeroepen wegens een tegenslag die hem trof. Zo is voor de buitensporigen schoonschijnend gemaakt wat zij plachten te doen.
وَإِذَا مَسَّ ٱلْإِنسَـٰنَ ٱلضُّرُّ دَعَانَا لِجَنۢبِهِۦٓ أَوْ قَاعِدًا أَوْ قَآئِمًۭا فَلَمَّا كَشَفْنَا عَنْهُ ضُرَّهُۥ مَرَّ كَأَن لَّمْ يَدْعُنَآ إِلَىٰ ضُرٍّۢ مَّسَّهُۥ ۚ كَذَٰلِكَ زُيِّنَ لِلْمُسْرِفِينَ مَا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ
﴿١٢﴾
13.
En voorwaar, Wij hebben de generaties vóór hen vernietigd toen zij onrecht pleegden, terwijl hun boodschappers tot hen waren gekomen met de duidelijke bewijzen, maar zij geloofden niet Zo vergolden Wij het boosaardige volk.
14.
Vervolgens maakten Wij jullie tot gevolmachtigden op aarde zodat Wij zouden zien hoe jullie handelen.
وَلَقَدْ أَهْلَكْنَا ٱلْقُرُونَ مِن قَبْلِكُمْ لَمَّا ظَلَمُوا۟ ۙ وَجَآءَتْهُمْ رُسُلُهُم بِٱلْبَيِّنَـٰتِ وَمَا كَانُوا۟ لِيُؤْمِنُوا۟ ۚ كَذَٰلِكَ نَجْزِى ٱلْقَوْمَ ٱلْمُجْرِمِينَ
﴿١٣﴾
ثُمَّ جَعَلْنَـٰكُمْ خَلَـٰٓئِفَ فِى ٱلْأَرْضِ مِنۢ بَعْدِهِمْ لِنَنظُرَ كَيْفَ تَعْمَلُونَ
﴿١٤﴾
15.
En wanneer Onze duidelijke Verzen aan hen worden voorgelezen, dan zeggen degenen die de ontmoeting met Ons niet verwachten: "Breng een andere Koran dan deze, of verander hem." Zeg: "Het past mij niet dat ik hem verander uit eigen wil, ik volg niets dan wat aan mij is geopenbaard. Voorwaar, ik vrees, wanneer ik mijn Heer ongehoorzaam ben, de bestraffing van een geweldige Dag."
16.
Zeg: "Als Allāh het had gewild, dan had ik het niet aan jullie voorgedragen en had Hij hem niet aan jullie bekend gemaakt. En voorzeker, ik heb een leeftijd lang vóór hem (de Koran) temidden van jullie geleefd. Denken jullie dan niet na?"
17.
Wie is dan onrechtvaardiger dan degene die een leugen over Allāh verzint of die liegt over Zijn Verzen. Voorwaar, de misdadigers zullen niet slagen.
وَإِذَا تُتْلَىٰ عَلَيْهِمْ ءَايَاتُنَا بَيِّنَـٰتٍۢ ۙ قَالَ ٱلَّذِينَ لَا يَرْجُونَ لِقَآءَنَا ٱئْتِ بِقُرْءَانٍ غَيْرِ هَـٰذَآ أَوْ بَدِّلْهُ ۚ قُلْ مَا يَكُونُ لِىٓ أَنْ أُبَدِّلَهُۥ مِن تِلْقَآئِ نَفْسِىٓ ۖ إِنْ أَتَّبِعُ إِلَّا مَا يُوحَىٰٓ إِلَىَّ ۖ إِنِّىٓ أَخَافُ إِنْ عَصَيْتُ رَبِّى عَذَابَ يَوْمٍ عَظِيمٍۢ
﴿١٥﴾
قُل لَّوْ شَآءَ ٱللَّهُ مَا تَلَوْتُهُۥ عَلَيْكُمْ وَلَآ أَدْرَىٰكُم بِهِۦ ۖ فَقَدْ لَبِثْتُ فِيكُمْ عُمُرًۭا مِّن قَبْلِهِۦٓ ۚ أَفَلَا تَعْقِلُونَ
﴿١٦﴾
فَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ ٱفْتَرَىٰ عَلَى ٱللَّهِ كَذِبًا أَوْ كَذَّبَ بِـَٔايَـٰتِهِۦٓ ۚ إِنَّهُۥ لَا يُفْلِحُ ٱلْمُجْرِمُونَ
﴿١٧﴾
18.
En zij aanbidden naast Allāh wat hen niet schaadt en niet baat, en zij zeggen: "Dezen zijn onze voorsprekers bij Allāh." Zeg. "Willen jullie Allāh inlichten over wat Hij niet kent in de hemelen en op de aarde?" Heilig is Hij en Verheven boven de deelgenoten die zij aan Hem toekennen.
وَيَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ مَا لَا يَضُرُّهُمْ وَلَا يَنفَعُهُمْ وَيَقُولُونَ هَـٰٓؤُلَآءِ شُفَعَـٰٓؤُنَا عِندَ ٱللَّهِ ۚ قُلْ أَتُنَبِّـُٔونَ ٱللَّهَ بِمَا لَا يَعْلَمُ فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَلَا فِى ٱلْأَرْضِ ۚ سُبْحَـٰنَهُۥ وَتَعَـٰلَىٰ عَمَّا يُشْرِكُونَ
﴿١٨﴾
19.
En de mensheid behoorde slechts tot één godsdienst, maar zij waren het oneens met elkaar. En ware het niet dat er een Woord van jouw Heer was vooruitgegaan, dan zou er tussen hen zeker reeds zijn beslist over dat waarover zij het met elkaar oneens zijn.
وَمَا كَانَ ٱلنَّاسُ إِلَّآ أُمَّةًۭ وَٰحِدَةًۭ فَٱخْتَلَفُوا۟ ۚ وَلَوْلَا كَلِمَةٌۭ سَبَقَتْ مِن رَّبِّكَ لَقُضِىَ بَيْنَهُمْ فِيمَا فِيهِ يَخْتَلِفُونَ
﴿١٩﴾
20.
En zij zeggen: "Waarom is er niet een Teken aan hem neergezonden van zijn Heer." Zeg dan: "Voorwaar, het onwaarneembare behoort slechts aan Allāh. Wachten jullie dan, waarlijk, ik ben met jullie één van de wachtenden."
وَيَقُولُونَ لَوْلَآ أُنزِلَ عَلَيْهِ ءَايَةٌۭ مِّن رَّبِّهِۦ ۖ فَقُلْ إِنَّمَا ٱلْغَيْبُ لِلَّهِ فَٱنتَظِرُوٓا۟ إِنِّى مَعَكُم مِّنَ ٱلْمُنتَظِرِينَ
﴿٢٠﴾
21.
En als Wij de mensen barmhartigheid deden proeven nadat tegenspoed hen had getroffen, dan is er bij hen een list tegen Onze Tekenen. Zeg: "Allāh is sneller met een plan." Voorwaar, Onze gezanten (engelen) schrijven op wat jullie beramen.
وَإِذَآ أَذَقْنَا ٱلنَّاسَ رَحْمَةًۭ مِّنۢ بَعْدِ ضَرَّآءَ مَسَّتْهُمْ إِذَا لَهُم مَّكْرٌۭ فِىٓ ءَايَاتِنَا ۚ قُلِ ٱللَّهُ أَسْرَعُ مَكْرًا ۚ إِنَّ رُسُلَنَا يَكْتُبُونَ مَا تَمْكُرُونَ
﴿٢١﴾
22.
Hij is het die jullie in staat stelt om over land en over de zee te reizen, totdat wanneer jullie in de schepen zijn en deze met hen voortvaren met een gunstige wind en zij zich daarover verheugen, en er dan een stormachtige wind tot hen komt. En wanneer de golven van alle kanten tot hen komen en zij ervan overtuigd zijn dat zij door hen zijn ingesloten, dan roepen zij Allāh aan, Hem zuiver aanbiddend: "Als U ons hieruit redt, dan zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."
23.
Toen Hij hen dan gered had, handelden zij buitensporig op aarde, zonder recht. O mensen, jullie buitensporigheid is slechts ten nadele van jullie, (het is) als een genieting van het wereldse leven. Vervolgens is jullie terugkeer tot Ons, waarna Wij jullie zullen inlichten over wat jullie plachten te doen.
هُوَ ٱلَّذِى يُسَيِّرُكُمْ فِى ٱلْبَرِّ وَٱلْبَحْرِ ۖ حَتَّىٰٓ إِذَا كُنتُمْ فِى ٱلْفُلْكِ وَجَرَيْنَ بِهِم بِرِيحٍۢ طَيِّبَةٍۢ وَفَرِحُوا۟ بِهَا جَآءَتْهَا رِيحٌ عَاصِفٌۭ وَجَآءَهُمُ ٱلْمَوْجُ مِن كُلِّ مَكَانٍۢ وَظَنُّوٓا۟ أَنَّهُمْ أُحِيطَ بِهِمْ ۙ دَعَوُا۟ ٱللَّهَ مُخْلِصِينَ لَهُ ٱلدِّينَ لَئِنْ أَنجَيْتَنَا مِنْ هَـٰذِهِۦ لَنَكُونَنَّ مِنَ ٱلشَّـٰكِرِينَ
﴿٢٢﴾
فَلَمَّآ أَنجَىٰهُمْ إِذَا هُمْ يَبْغُونَ فِى ٱلْأَرْضِ بِغَيْرِ ٱلْحَقِّ ۗ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ إِنَّمَا بَغْيُكُمْ عَلَىٰٓ أَنفُسِكُم ۖ مَّتَـٰعَ ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا ۖ ثُمَّ إِلَيْنَا مَرْجِعُكُمْ فَنُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ
﴿٢٣﴾
24.
Voorwaar, de gelijkenis van het wereldse leven is als water dat Wij uit de hemel neerzenden, waardoor het de gewassen van de aarde in een mengeling doet groeien, waarvan de mensen en het vee eten. Totdat, wanneer de aarde haar versierselen heeft aangenomen en zij mooi is geworden en haar bewoners menen dat zij machthebbers zijn over haar, Onze bestraffing tot hen komt, in de nacht of overdag, waarop Wij haar tot een afgemaaid veld maken, alsof er de dag ervoor niets groeide. Zo zetten Wij de Tekenen uiteen aan een volk dat nadenkt.
إِنَّمَا مَثَلُ ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا كَمَآءٍ أَنزَلْنَـٰهُ مِنَ ٱلسَّمَآءِ فَٱخْتَلَطَ بِهِۦ نَبَاتُ ٱلْأَرْضِ مِمَّا يَأْكُلُ ٱلنَّاسُ وَٱلْأَنْعَـٰمُ حَتَّىٰٓ إِذَآ أَخَذَتِ ٱلْأَرْضُ زُخْرُفَهَا وَٱزَّيَّنَتْ وَظَنَّ أَهْلُهَآ أَنَّهُمْ قَـٰدِرُونَ عَلَيْهَآ أَتَىٰهَآ أَمْرُنَا لَيْلًا أَوْ نَهَارًۭا فَجَعَلْنَـٰهَا حَصِيدًۭا كَأَن لَّمْ تَغْنَ بِٱلْأَمْسِ ۚ كَذَٰلِكَ نُفَصِّلُ ٱلْـَٔايَـٰتِ لِقَوْمٍۢ يَتَفَكَّرُونَ
﴿٢٤﴾
25.
En Allāh roept naar het Huis van de Vrede (Dāroessalām, het Paradijs) en Hij leidt wie Hij wil naar een recht pad.
26.
Voor degenen die het goede verrichten is er het beste en meer. Grauwheid noch vernedering zal hun gezichten bedekken. Zij zijn degenen die de bewoners van het Paradijs zijn, zij zijn daarin eeuwig levenden.
وَٱللَّهُ يَدْعُوٓا۟ إِلَىٰ دَارِ ٱلسَّلَـٰمِ وَيَهْدِى مَن يَشَآءُ إِلَىٰ صِرَٰطٍۢ مُّسْتَقِيمٍۢ
﴿٢٥﴾
لِّلَّذِينَ أَحْسَنُوا۟ ٱلْحُسْنَىٰ وَزِيَادَةٌۭ ۖ وَلَا يَرْهَقُ وُجُوهَهُمْ قَتَرٌۭ وَلَا ذِلَّةٌ ۚ أُو۟لَـٰٓئِكَ أَصْحَـٰبُ ٱلْجَنَّةِ ۖ هُمْ فِيهَا خَـٰلِدُونَ
﴿٢٦﴾
27.
En degenen die slechte daden verrichten: de vergelding van de slechte daad is met het daaraan gelijke, en vernedering, bedekt hen. Er zal voor hen tegen Allāh geen verdediger zijn. Het is alsof hun gezichten zijn bedekt met stukken van de nacht, als een duisternis. Zij zijn de bewoners van de Hel, zij zijn daarin eeuwig levenden.
وَٱلَّذِينَ كَسَبُوا۟ ٱلسَّيِّـَٔاتِ جَزَآءُ سَيِّئَةٍۭ بِمِثْلِهَا وَتَرْهَقُهُمْ ذِلَّةٌۭ ۖ مَّا لَهُم مِّنَ ٱللَّهِ مِنْ عَاصِمٍۢ ۖ كَأَنَّمَآ أُغْشِيَتْ وُجُوهُهُمْ قِطَعًۭا مِّنَ ٱلَّيْلِ مُظْلِمًا ۚ أُو۟لَـٰٓئِكَ أَصْحَـٰبُ ٱلنَّارِ ۖ هُمْ فِيهَا خَـٰلِدُونَ
﴿٢٧﴾
28.
En op die Dag verzamelen Wij hen allen, vervolgens zeggen Wij tot degenen die (aan Allāh) deelgenoten toekenden: "Op jullie plaats, jullie en jullie afgoden!" Dan zullen Wij onderscheid tussen hen maken. En hun afgoden zullen zeggen: "Jullie hebben ons niet aanbeden.
29.
Allāh is voldoende als getuige tussen ons en jullie. Voorwaar, Wij waren zeker onwetend omtrent jullie aanbidding."
30.
Op die Dag zal iedere ziel worden beproefd met wat zij voorheen heeft gedaan en zij zullen worden teruggevoerd tot Allāh, hun ware Heer, en wat zij plachten te verzinnen, zal van hen weggaan.
وَيَوْمَ نَحْشُرُهُمْ جَمِيعًۭا ثُمَّ نَقُولُ لِلَّذِينَ أَشْرَكُوا۟ مَكَانَكُمْ أَنتُمْ وَشُرَكَآؤُكُمْ ۚ فَزَيَّلْنَا بَيْنَهُمْ ۖ وَقَالَ شُرَكَآؤُهُم مَّا كُنتُمْ إِيَّانَا تَعْبُدُونَ
﴿٢٨﴾
فَكَفَىٰ بِٱللَّهِ شَهِيدًۢا بَيْنَنَا وَبَيْنَكُمْ إِن كُنَّا عَنْ عِبَادَتِكُمْ لَغَـٰفِلِينَ
﴿٢٩﴾
هُنَالِكَ تَبْلُوا۟ كُلُّ نَفْسٍۢ مَّآ أَسْلَفَتْ ۚ وَرُدُّوٓا۟ إِلَى ٱللَّهِ مَوْلَىٰهُمُ ٱلْحَقِّ ۖ وَضَلَّ عَنْهُم مَّا كَانُوا۟ يَفْتَرُونَ
﴿٣٠﴾
31.
Zeg: "Wie schenkt jullie voorzieningen uit de hemel en de aarde," of: "Wie heeft macht over (het scheppen van) het horen en het zien en wie brengt het levende voort uit het dode en wie brengt het dode voort uit het levende, en wie verordent het bestuur?" Zij zullen zeggen: "Allāh," Zeg dan: "Zullen jullie (Allāh) dan niet vrezen?"
32.
Dat is Allāh, jullie ware Heer. En na de waarheid, is er niets dan de dwaling. Hoe komt het dan dat jullie worden afgeleid?
33.
Zo werd het Woord van jouw Heer tegenover degenen die verdorven handelden bewaarheid. Voorwaar, zij geloven niet.
قُلْ مَن يَرْزُقُكُم مِّنَ ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ أَمَّن يَمْلِكُ ٱلسَّمْعَ وَٱلْأَبْصَـٰرَ وَمَن يُخْرِجُ ٱلْحَىَّ مِنَ ٱلْمَيِّتِ وَيُخْرِجُ ٱلْمَيِّتَ مِنَ ٱلْحَىِّ وَمَن يُدَبِّرُ ٱلْأَمْرَ ۚ فَسَيَقُولُونَ ٱللَّهُ ۚ فَقُلْ أَفَلَا تَتَّقُونَ
﴿٣١﴾
فَذَٰلِكُمُ ٱللَّهُ رَبُّكُمُ ٱلْحَقُّ ۖ فَمَاذَا بَعْدَ ٱلْحَقِّ إِلَّا ٱلضَّلَـٰلُ ۖ فَأَنَّىٰ تُصْرَفُونَ
﴿٣٢﴾
كَذَٰلِكَ حَقَّتْ كَلِمَتُ رَبِّكَ عَلَى ٱلَّذِينَ فَسَقُوٓا۟ أَنَّهُمْ لَا يُؤْمِنُونَ
﴿٣٣﴾
34.
Zeg (o Mohammed): "Zijn er onder jullie afgoden die de schepping beginnen en deze vervolgens herhalen?" Zeg: "Allāh begint de schepping en herhaalt deze vervolgens, hoe komt het dan dat jullie worden belogen?"
قُلْ هَلْ مِن شُرَكَآئِكُم مَّن يَبْدَؤُا۟ ٱلْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُۥ ۚ قُلِ ٱللَّهُ يَبْدَؤُا۟ ٱلْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُۥ ۖ فَأَنَّىٰ تُؤْفَكُونَ
﴿٣٤﴾
35.
Zeg: "Zijn er onder jullie afgoden die naar de waarheid leiden? Zeg: "Allāh leidt naar de waarheid." Heeft Hij die naar de waarheid leidt er meer recht op om gevolgd te worden, of hij, die geen leiding geeft maar zelf geleid moet worden? Wat is er dan met jullie? Hoe oordelen jullie?
36.
En de meesten van hen volgen niets dan een vermoeden. Voorwaar, het onzekere heft de waarheid niet op. Voorwaar, Allāh weet wat zij doen.
قُلْ هَلْ مِن شُرَكَآئِكُم مَّن يَهْدِىٓ إِلَى ٱلْحَقِّ ۚ قُلِ ٱللَّهُ يَهْدِى لِلْحَقِّ ۗ أَفَمَن يَهْدِىٓ إِلَى ٱلْحَقِّ أَحَقُّ أَن يُتَّبَعَ أَمَّن لَّا يَهِدِّىٓ إِلَّآ أَن يُهْدَىٰ ۖ فَمَا لَكُمْ كَيْفَ تَحْكُمُونَ
﴿٣٥﴾
وَمَا يَتَّبِعُ أَكْثَرُهُمْ إِلَّا ظَنًّا ۚ إِنَّ ٱلظَّنَّ لَا يُغْنِى مِنَ ٱلْحَقِّ شَيْـًٔا ۚ إِنَّ ٱللَّهَ عَلِيمٌۢ بِمَا يَفْعَلُونَ
﴿٣٦﴾
37.
En het is onmogelijk dat deze Koran is gemaakt door iemand anders dan Allāh, maar (hij is er) als bevestiging van wat ervoor was en als uitleg van de Schrift. Daaraan is geen twijfel, (hij komt) van de Heer der werelden.
38.
Of zeggen zij: "Hij (Mohammed) heeft hem verzonnen." Zeg: "Kom dan met een hoofdstuk dat daaraan gelijkwaardig is en roep aan wie jullie kunnen, buiten Allāh, als jullie waarachtigen zijn."
39.
Nee, zij loochenden zelfs de kennis over hem (de Koran), die zij niet kunnen bevatten, en de uitleg ervan is nog niet tot hen gekomen. Zo loochenden ook degenen vóór hen. Zie dan hoe het einde was van de onrechtplegers.
وَمَا كَانَ هَـٰذَا ٱلْقُرْءَانُ أَن يُفْتَرَىٰ مِن دُونِ ٱللَّهِ وَلَـٰكِن تَصْدِيقَ ٱلَّذِى بَيْنَ يَدَيْهِ وَتَفْصِيلَ ٱلْكِتَـٰبِ لَا رَيْبَ فِيهِ مِن رَّبِّ ٱلْعَـٰلَمِينَ
﴿٣٧﴾
أَمْ يَقُولُونَ ٱفْتَرَىٰهُ ۖ قُلْ فَأْتُوا۟ بِسُورَةٍۢ مِّثْلِهِۦ وَٱدْعُوا۟ مَنِ ٱسْتَطَعْتُم مِّن دُونِ ٱللَّهِ إِن كُنتُمْ صَـٰدِقِينَ
﴿٣٨﴾
بَلْ كَذَّبُوا۟ بِمَا لَمْ يُحِيطُوا۟ بِعِلْمِهِۦ وَلَمَّا يَأْتِهِمْ تَأْوِيلُهُۥ ۚ كَذَٰلِكَ كَذَّبَ ٱلَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ ۖ فَٱنظُرْ كَيْفَ كَانَ عَـٰقِبَةُ ٱلظَّـٰلِمِينَ
﴿٣٩﴾
40.
En onder hen zijn er die erin geloven, en onder hen zijn er die er niet in geloven, en jouw Heer kent de verderfzaaiers beter.
41.
En als zij jou loochenen, zeg dan: "Voor mij mijn daden en voor jullie jullie daden, jullie zijn niet aansprakelijk voor wat ik doe en ik ben niet aansprakelijk voor wat jullie doen."
42.
En onder hen zijn er die naar jou luisteren (maar toch de leiding weigeren). Kan jij dan de doven (van hart) doen horen, ook wanneer zij hun verstand niet gebruiken?
43.
Voorwaar, en onder hen zijn er die naar jou kijken (en de Tekenen van jouw profeetschap zien). Kan jij dan de blinden (van hart) leiden, ook wanneer zij niet zien?
44.
Voorwaar, Allāh doet de mensen geen enkel onrecht aan, maar de mensen doen zichzelf onrecht aan.
وَمِنْهُم مَّن يُؤْمِنُ بِهِۦ وَمِنْهُم مَّن لَّا يُؤْمِنُ بِهِۦ ۚ وَرَبُّكَ أَعْلَمُ بِٱلْمُفْسِدِينَ
﴿٤٠﴾
وَإِن كَذَّبُوكَ فَقُل لِّى عَمَلِى وَلَكُمْ عَمَلُكُمْ ۖ أَنتُم بَرِيٓـُٔونَ مِمَّآ أَعْمَلُ وَأَنَا۠ بَرِىٓءٌۭ مِّمَّا تَعْمَلُونَ
﴿٤١﴾
وَمِنْهُم مَّن يَسْتَمِعُونَ إِلَيْكَ ۚ أَفَأَنتَ تُسْمِعُ ٱلصُّمَّ وَلَوْ كَانُوا۟ لَا يَعْقِلُونَ
﴿٤٢﴾
وَمِنْهُم مَّن يَنظُرُ إِلَيْكَ ۚ أَفَأَنتَ تَهْدِى ٱلْعُمْىَ وَلَوْ كَانُوا۟ لَا يُبْصِرُونَ
﴿٤٣﴾
إِنَّ ٱللَّهَ لَا يَظْلِمُ ٱلنَّاسَ شَيْـًۭٔا وَلَـٰكِنَّ ٱلنَّاسَ أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ
﴿٤٤﴾
45.
En (gedenk) de Dag waarop Hij hen bijeenbrengt, (dan is het voor hen) alsof zij niet langer (op aarde) hebben vertoefd dan één moment van de dag. Zij kennen elkaar (op die Dag). Voorzeker, zij die de ontmoeting met Allāh loochenen, zullen verlies lijden en zij waren geen rechtgeleiden.
وَيَوْمَ يَحْشُرُهُمْ كَأَن لَّمْ يَلْبَثُوٓا۟ إِلَّا سَاعَةًۭ مِّنَ ٱلنَّهَارِ يَتَعَارَفُونَ بَيْنَهُمْ ۚ قَدْ خَسِرَ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِلِقَآءِ ٱللَّهِ وَمَا كَانُوا۟ مُهْتَدِينَ
﴿٤٥﴾
46.
Of Wij jou nu een gedeelte van wat Wij hen (van de bestraffing) hebben aangezegd laten zien, of dat Wij jou wegnemen: later is tot Ons hun terugkeer. Allāh is getuige van wat zij doen.
47.
En voor iedere gemeenschap is er een boodschapper. Wanneer dan hun boodschapper is gekomen, dan wordt er onder hen rechtvaardig geoordeeld, en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
وَإِمَّا نُرِيَنَّكَ بَعْضَ ٱلَّذِى نَعِدُهُمْ أَوْ نَتَوَفَّيَنَّكَ فَإِلَيْنَا مَرْجِعُهُمْ ثُمَّ ٱللَّهُ شَهِيدٌ عَلَىٰ مَا يَفْعَلُونَ
﴿٤٦﴾
وَلِكُلِّ أُمَّةٍۢ رَّسُولٌۭ ۖ فَإِذَا جَآءَ رَسُولُهُمْ قُضِىَ بَيْنَهُم بِٱلْقِسْطِ وَهُمْ لَا يُظْلَمُونَ
﴿٤٧﴾
48.
En zij zeggen: "Wanneer is deze aanzegging, als jullie waarachtigen zijn?"
49.
Zeg (o Mohammed): "Ik heb voor mijzelf geen macht om schade te voorkomen, noch om iets van nut te verkrijgen, behalve wat Allāh wil." Voor elke gemeenschap is er een eindtijd. Wanneer hun eindtijd is gekomen, dan kunnen zij het geen moment uitstellen, noch kunnen zij het bespoedigen.
وَيَقُولُونَ مَتَىٰ هَـٰذَا ٱلْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَـٰدِقِينَ
﴿٤٨﴾
قُل لَّآ أَمْلِكُ لِنَفْسِى ضَرًّۭا وَلَا نَفْعًا إِلَّا مَا شَآءَ ٱللَّهُ ۗ لِكُلِّ أُمَّةٍ أَجَلٌ ۚ إِذَا جَآءَ أَجَلُهُمْ فَلَا يَسْتَـْٔخِرُونَ سَاعَةًۭ ۖ وَلَا يَسْتَقْدِمُونَ
﴿٤٩﴾
50.
Zeg: "Wat denken jullie, wanneer Zijn bestraffing tot jullie komt, in de nacht of overdag?" Waarom bespoedigen de misdadigers die dan?"
51.
Vervolgens, wanneer (de bestraffing) heeft plaatsgevonden, dan geloven jullie erin? Nu? Terwijl jullie waarlijk om bespoediging ervan plachten te vragen?
52.
Daarna zal tot degenen die onrecht pleegden worden gezegd: "Proef de eeuwige bestraffing, jullie worden vergolden voor niets anders dan wat jullie plachten te bedrijven."
قُلْ أَرَءَيْتُمْ إِنْ أَتَىٰكُمْ عَذَابُهُۥ بَيَـٰتًا أَوْ نَهَارًۭا مَّاذَا يَسْتَعْجِلُ مِنْهُ ٱلْمُجْرِمُونَ
﴿٥٠﴾
أَثُمَّ إِذَا مَا وَقَعَ ءَامَنتُم بِهِۦٓ ۚ ءَآلْـَٔـٰنَ وَقَدْ كُنتُم بِهِۦ تَسْتَعْجِلُونَ
﴿٥١﴾
ثُمَّ قِيلَ لِلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ ذُوقُوا۟ عَذَابَ ٱلْخُلْدِ هَلْ تُجْزَوْنَ إِلَّا بِمَا كُنتُمْ تَكْسِبُونَ
﴿٥٢﴾
53.
En zij vragen jou: "Is het waar?" Zeg: "Ja, bij mijn Heer: voorwaar, het is zeker de waarheid, en jullie kunnen het niet ontvluchten."
54.
En wanneer iedere onrechtplegende mens zou beschikken over alles wat er op de aarde is, dan zou hij zich ermee willen vrijkopen. En zij verbergen hun spijt wanneer zij de bestraffing zien. En er zal tussen hen rechtvaardig worden geoordeeld, en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
55.
Weet voorwaar, aan Allāh behoort wat in de hemelen en op de aarde is. Weet: voorwaar, de belofte van Allāh is waar, maar de meesten van hen weten het niet.
56.
Hij doet leven en Hij doet sterven en tot Hem worden jullie teruggekeerd.
وَيَسْتَنۢبِـُٔونَكَ أَحَقٌّ هُوَ ۖ قُلْ إِى وَرَبِّىٓ إِنَّهُۥ لَحَقٌّۭ ۖ وَمَآ أَنتُم بِمُعْجِزِينَ
﴿٥٣﴾
وَلَوْ أَنَّ لِكُلِّ نَفْسٍۢ ظَلَمَتْ مَا فِى ٱلْأَرْضِ لَٱفْتَدَتْ بِهِۦ ۗ وَأَسَرُّوا۟ ٱلنَّدَامَةَ لَمَّا رَأَوُا۟ ٱلْعَذَابَ ۖ وَقُضِىَ بَيْنَهُم بِٱلْقِسْطِ ۚ وَهُمْ لَا يُظْلَمُونَ
﴿٥٤﴾
أَلَآ إِنَّ لِلَّهِ مَا فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۗ أَلَآ إِنَّ وَعْدَ ٱللَّهِ حَقٌّۭ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَهُمْ لَا يَعْلَمُونَ
﴿٥٥﴾
هُوَ يُحْىِۦ وَيُمِيتُ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ
﴿٥٦﴾
57.
O mensen, tot jullie is een aansporing van jullie Heer gekomen en een genezing voor wat in jullie harten is, en leiding en barmhartigheid voor de gelovigen.
58.
Zeg (o Mohammed): "Met de gunst van Allāh en Zijn barmhartigheid, laten zij zich dan daarmee verheugen. Hij (de gunst) is beter dan wat zij verzamelen."
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ قَدْ جَآءَتْكُم مَّوْعِظَةٌۭ مِّن رَّبِّكُمْ وَشِفَآءٌۭ لِّمَا فِى ٱلصُّدُورِ وَهُدًۭى وَرَحْمَةٌۭ لِّلْمُؤْمِنِينَ
﴿٥٧﴾
قُلْ بِفَضْلِ ٱللَّهِ وَبِرَحْمَتِهِۦ فَبِذَٰلِكَ فَلْيَفْرَحُوا۟ هُوَ خَيْرٌۭ مِّمَّا يَجْمَعُونَ
﴿٥٨﴾
59.
Zeg: "Hebben jullie gezien wat Allāh voor jullie heeft neergezonden aan voorzieningen, waarna jullie daarvan verboden en toegestane dingen maakten?" Zeg: "Heeft Allāh jullie (daarvoor) toestemming gegeven? Of verzinnen jullie leugens over Allāh?"
60.
En wat zullen degenen die over Allāh leugens verzinnen, denken op de Dag der Opstanding? Voorwaar, Allāh is de Bezitter van de gunst vom de mensen, maar de meesten van hen zijn niet dankbaar.
قُلْ أَرَءَيْتُم مَّآ أَنزَلَ ٱللَّهُ لَكُم مِّن رِّزْقٍۢ فَجَعَلْتُم مِّنْهُ حَرَامًۭا وَحَلَـٰلًۭا قُلْ ءَآللَّهُ أَذِنَ لَكُمْ ۖ أَمْ عَلَى ٱللَّهِ تَفْتَرُونَ
﴿٥٩﴾
وَمَا ظَنُّ ٱلَّذِينَ يَفْتَرُونَ عَلَى ٱللَّهِ ٱلْكَذِبَ يَوْمَ ٱلْقِيَـٰمَةِ ۗ إِنَّ ٱللَّهَ لَذُو فَضْلٍ عَلَى ٱلنَّاسِ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَهُمْ لَا يَشْكُرُونَ
﴿٦٠﴾
61.
En jij houdt je niet met een zaak bezig, en niets draag jij daarover van de Koran voor, en jullie verrichten jullie geen werk, of Wij zijn over jullie getuigen wanneer jullie daarin verdiept zijn. En jouw Heer ontgaat geen stofdeeltje op de aarde en (in) de hemel; en er is niets kleiners dan dat en niets groters, of het staat in een duidelijk Boek.
وَمَا تَكُونُ فِى شَأْنٍۢ وَمَا تَتْلُوا۟ مِنْهُ مِن قُرْءَانٍۢ وَلَا تَعْمَلُونَ مِنْ عَمَلٍ إِلَّا كُنَّا عَلَيْكُمْ شُهُودًا إِذْ تُفِيضُونَ فِيهِ ۚ وَمَا يَعْزُبُ عَن رَّبِّكَ مِن مِّثْقَالِ ذَرَّةٍۢ فِى ٱلْأَرْضِ وَلَا فِى ٱلسَّمَآءِ وَلَآ أَصْغَرَ مِن ذَٰلِكَ وَلَآ أَكْبَرَ إِلَّا فِى كِتَـٰبٍۢ مُّبِينٍ
﴿٦١﴾
62.
Weet: voorwaar, er zal geen vrees over de geliefden van Allāh komen en zij zullen niet treuren.
63.
Degenen die geloofden en voortdurend (Allāh) vreesden.
64.
Voor hen is er het goede nieuws in het wereldse leven en in het Hiernamaals. De Woorden van Allāh kennen geen verandering. Dat is de geweldige overwinning.
أَلَآ إِنَّ أَوْلِيَآءَ ٱللَّهِ لَا خَوْفٌ عَلَيْهِمْ وَلَا هُمْ يَحْزَنُونَ
﴿٦٢﴾
ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَكَانُوا۟ يَتَّقُونَ
﴿٦٣﴾
لَهُمُ ٱلْبُشْرَىٰ فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا وَفِى ٱلْـَٔاخِرَةِ ۚ لَا تَبْدِيلَ لِكَلِمَـٰتِ ٱللَّهِ ۚ ذَٰلِكَ هُوَ ٱلْفَوْزُ ٱلْعَظِيمُ
﴿٦٤﴾
65.
En laten hun woorden jou niet bedroeven: voorwaar, alle glorie behoort aan Allāh, Hij is de Alhorende, de Alwetende.
66.
Weet: voorwaar, aan Allāh behoort wat er in de hemelen en op de aarde is. En degenen die deelgenoten naast Allāh aanroepen volgen geen (overtuiging), zij volgen niets dan vermoedens en zij doen niets dan liegen.
67.
Hij is Degene die de nacht voor jullie heeft gemaakt opdat jullie er rust in vinden, en de dag om te zien. Voorwaar, daarin zijn zeker Tekenen voor een volk dat luistert.
وَلَا يَحْزُنكَ قَوْلُهُمْ ۘ إِنَّ ٱلْعِزَّةَ لِلَّهِ جَمِيعًا ۚ هُوَ ٱلسَّمِيعُ ٱلْعَلِيمُ
﴿٦٥﴾
أَلَآ إِنَّ لِلَّهِ مَن فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَمَن فِى ٱلْأَرْضِ ۗ وَمَا يَتَّبِعُ ٱلَّذِينَ يَدْعُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ شُرَكَآءَ ۚ إِن يَتَّبِعُونَ إِلَّا ٱلظَّنَّ وَإِنْ هُمْ إِلَّا يَخْرُصُونَ
﴿٦٦﴾
هُوَ ٱلَّذِى جَعَلَ لَكُمُ ٱلَّيْلَ لِتَسْكُنُوا۟ فِيهِ وَٱلنَّهَارَ مُبْصِرًا ۚ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَـَٔايَـٰتٍۢ لِّقَوْمٍۢ يَسْمَعُونَ
﴿٦٧﴾
68.
Zij (de joden en de christenen) zeggen: "Allāh heeft Zich een zoon genomen." Heilig is Hij, Hij is de Behoefteloze, aan Hem behoort wat in de hemelen en op de aarde is. Jullie hebben daarvoor geen bewijs. Zeggen jullie over Allāh wat jullie niet weten?
69.
Zeg: "Voorwaar, degenen die leugens over Allāh verzinnen zullen niet welslagen."
70.
(Voor hen is er slechts) een genieting op de wereld, daarna is hun terugkeer tot Ons. Vervolgens doen Wij hen de harde bestraffing proeven wegens dat waaraan zij ongelovig plachten te zijn.
قَالُوا۟ ٱتَّخَذَ ٱللَّهُ وَلَدًۭا ۗ سُبْحَـٰنَهُۥ ۖ هُوَ ٱلْغَنِىُّ ۖ لَهُۥ مَا فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَمَا فِى ٱلْأَرْضِ ۚ إِنْ عِندَكُم مِّن سُلْطَـٰنٍۭ بِهَـٰذَآ ۚ أَتَقُولُونَ عَلَى ٱللَّهِ مَا لَا تَعْلَمُونَ
﴿٦٨﴾
قُلْ إِنَّ ٱلَّذِينَ يَفْتَرُونَ عَلَى ٱللَّهِ ٱلْكَذِبَ لَا يُفْلِحُونَ
﴿٦٩﴾
مَتَـٰعٌۭ فِى ٱلدُّنْيَا ثُمَّ إِلَيْنَا مَرْجِعُهُمْ ثُمَّ نُذِيقُهُمُ ٱلْعَذَابَ ٱلشَّدِيدَ بِمَا كَانُوا۟ يَكْفُرُونَ
﴿٧٠﴾
71.
En lees hen de geschiedenis van Noach voor, toen Hij tot zijn volk zei: "O mijn volk, als jullie bezwaar hebben tegen mijn plaats en mijn vermanen met Allāhs Verzen: op Allāh heb ik mijn vertrouwen gesteld. Neem dan jullie besluit, (samen met) jullie deelgenoten en laat jullie besluit vervolgens niet verborgen zijn voor jullie (onderling). Voer het vervolgens uit en geef mij geen uitstel.
72.
Als jullie je dan afwenden; ik heb jullie geen beloning gevraagd; mijn beloning rust slechts bij Allāh, en mij is bevolen om te behoren tot hen die zich hebben overgegeven (aan Allāh)."
73.
Toen loochenden zij hem (Noach) waarop Wij hem redden en degenen die met hem in het schip waren en Wij maakten hen tot opvolgers. En Wij verdronken degenen die Onze Tekenen loochenden. Zie dan hoe het einde van de gewaarschuwden was.
وَٱتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ نُوحٍ إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِۦ يَـٰقَوْمِ إِن كَانَ كَبُرَ عَلَيْكُم مَّقَامِى وَتَذْكِيرِى بِـَٔايَـٰتِ ٱللَّهِ فَعَلَى ٱللَّهِ تَوَكَّلْتُ فَأَجْمِعُوٓا۟ أَمْرَكُمْ وَشُرَكَآءَكُمْ ثُمَّ لَا يَكُنْ أَمْرُكُمْ عَلَيْكُمْ غُمَّةًۭ ثُمَّ ٱقْضُوٓا۟ إِلَىَّ وَلَا تُنظِرُونِ
﴿٧١﴾
فَإِن تَوَلَّيْتُمْ فَمَا سَأَلْتُكُم مِّنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِىَ إِلَّا عَلَى ٱللَّهِ ۖ وَأُمِرْتُ أَنْ أَكُونَ مِنَ ٱلْمُسْلِمِينَ
﴿٧٢﴾
فَكَذَّبُوهُ فَنَجَّيْنَـٰهُ وَمَن مَّعَهُۥ فِى ٱلْفُلْكِ وَجَعَلْنَـٰهُمْ خَلَـٰٓئِفَ وَأَغْرَقْنَا ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَـٰتِنَا ۖ فَٱنظُرْ كَيْفَ كَانَ عَـٰقِبَةُ ٱلْمُنذَرِينَ
﴿٧٣﴾
74.
Daarna zonden Wij na hem boodschappers tot hun volk zodat zij niet de duidelijke Bewijzen tot hen kwamen, zij wilden toen niet geloven vanwege wat zij voorheen hadden geloochend. Zo vergrendelden Wij de harten van de overtreders.
ثُمَّ بَعَثْنَا مِنۢ بَعْدِهِۦ رُسُلًا إِلَىٰ قَوْمِهِمْ فَجَآءُوهُم بِٱلْبَيِّنَـٰتِ فَمَا كَانُوا۟ لِيُؤْمِنُوا۟ بِمَا كَذَّبُوا۟ بِهِۦ مِن قَبْلُ ۚ كَذَٰلِكَ نَطْبَعُ عَلَىٰ قُلُوبِ ٱلْمُعْتَدِينَ
﴿٧٤﴾
75.
Daarna zonden Wij na hen Mozes en Aäron tot Farao en zijn vooraanstaanden met Onze Tekenen, waarop zij hoogmoedig werden. En zij waren een misdadig volk.
76.
Toen dan de waarheid van Onze Zijde tot hen gekomen was, zeiden zij: "Voorwaar, dit is zeker duidelijke tovenarij."
77.
Mozes zei: "Spraken jullie de waarheid toen die tot jullie kwam? Is dit tovenarij, terwijl de tovenaars niet winnen?"
78.
Zij zeiden. "Ben jij tot ons gekomen om ons af te brengen van dat (pad van de afgoderij) waarop wij onze vaderen aantroffen en opdat de macht op aarde voor jullie (Mozes en Aäron) zou zijn? Maar wij geloven jullie niet."
79.
En Farao zei: "Breng mij alle vakkundige tovenaars."
80.
Toen dan alle tovenaars waren gekomen, zei Mozes tot hen: "Werp dat wat jullie (willen) werpen."
81.
Toen zij dan hadden geworpen, zei Mozes: "Wat jullie hebben gebracht is tovenarij, voorwaar, Allāh zal het teniet doen. Voorwaar, Allāh laat de werken van de verderfzaaiers niet voortbestaan."
82.
En Allāh vestigt de waarheid met Zijn Woorden, ook al hebben de misdadigers er een afkeer van.
ثُمَّ بَعَثْنَا مِنۢ بَعْدِهِم مُّوسَىٰ وَهَـٰرُونَ إِلَىٰ فِرْعَوْنَ وَمَلَإِي۟هِۦ بِـَٔايَـٰتِنَا فَٱسْتَكْبَرُوا۟ وَكَانُوا۟ قَوْمًۭا مُّجْرِمِينَ
﴿٧٥﴾
فَلَمَّا جَآءَهُمُ ٱلْحَقُّ مِنْ عِندِنَا قَالُوٓا۟ إِنَّ هَـٰذَا لَسِحْرٌۭ مُّبِينٌۭ
﴿٧٦﴾
قَالَ مُوسَىٰٓ أَتَقُولُونَ لِلْحَقِّ لَمَّا جَآءَكُمْ ۖ أَسِحْرٌ هَـٰذَا وَلَا يُفْلِحُ ٱلسَّـٰحِرُونَ
﴿٧٧﴾
قَالُوٓا۟ أَجِئْتَنَا لِتَلْفِتَنَا عَمَّا وَجَدْنَا عَلَيْهِ ءَابَآءَنَا وَتَكُونَ لَكُمَا ٱلْكِبْرِيَآءُ فِى ٱلْأَرْضِ وَمَا نَحْنُ لَكُمَا بِمُؤْمِنِينَ
﴿٧٨﴾
وَقَالَ فِرْعَوْنُ ٱئْتُونِى بِكُلِّ سَـٰحِرٍ عَلِيمٍۢ
﴿٧٩﴾
فَلَمَّا جَآءَ ٱلسَّحَرَةُ قَالَ لَهُم مُّوسَىٰٓ أَلْقُوا۟ مَآ أَنتُم مُّلْقُونَ
﴿٨٠﴾
فَلَمَّآ أَلْقَوْا۟ قَالَ مُوسَىٰ مَا جِئْتُم بِهِ ٱلسِّحْرُ ۖ إِنَّ ٱللَّهَ سَيُبْطِلُهُۥٓ ۖ إِنَّ ٱللَّهَ لَا يُصْلِحُ عَمَلَ ٱلْمُفْسِدِينَ
﴿٨١﴾
وَيُحِقُّ ٱللَّهُ ٱلْحَقَّ بِكَلِمَـٰتِهِۦ وَلَوْ كَرِهَ ٱلْمُجْرِمُونَ
﴿٨٢﴾
83.
Toen geloofde niemand Mozes, behalve (enkele) jongelingen van zijn volk, terwijl zij vreesden dat Farao en zijn vooraanstaanden hen zouden vervolgen. En voorwaar, Farao was zeker een onderdrukker in het land: en voorwaar, hij behoorde zeker tot de buitensporigen.
84.
En Mozes zei: "O mijn volk, als jullie in Allāh geloven, stel dan jullie vertrouwen op Hem, als jullie je hebben overgegeven (aan Allāh)."
85.
Toen zeiden zij: "Op Allāh hebben wij ons vertrouwen gesteld, Onze Hem, maak ons geen voorwerp van vervolging door het onreelhtplegende volk.
86.
En red ons door Uw barmhartigheid van het ongelovige volk."
فَمَآ ءَامَنَ لِمُوسَىٰٓ إِلَّا ذُرِّيَّةٌۭ مِّن قَوْمِهِۦ عَلَىٰ خَوْفٍۢ مِّن فِرْعَوْنَ وَمَلَإِي۟هِمْ أَن يَفْتِنَهُمْ ۚ وَإِنَّ فِرْعَوْنَ لَعَالٍۢ فِى ٱلْأَرْضِ وَإِنَّهُۥ لَمِنَ ٱلْمُسْرِفِينَ
﴿٨٣﴾
وَقَالَ مُوسَىٰ يَـٰقَوْمِ إِن كُنتُمْ ءَامَنتُم بِٱللَّهِ فَعَلَيْهِ تَوَكَّلُوٓا۟ إِن كُنتُم مُّسْلِمِينَ
﴿٨٤﴾
فَقَالُوا۟ عَلَى ٱللَّهِ تَوَكَّلْنَا رَبَّنَا لَا تَجْعَلْنَا فِتْنَةًۭ لِّلْقَوْمِ ٱلظَّـٰلِمِينَ
﴿٨٥﴾
وَنَجِّنَا بِرَحْمَتِكَ مِنَ ٱلْقَوْمِ ٱلْكَـٰفِرِينَ
﴿٨٦﴾
87.
En Wij openbaarden aan Mozes en zijn broeder: "Bouw voor jullie volk huizen in Egypte en maak van jullie woningen gebedsbuizen en onderhoud de ṣalāh en verkondig goed nieuws aan de gelovigen."
88.
En Mozes zei: "Onze Heer, voorwaar, U heeft Farao en zijn vooraanstaanden versieringen en bezittingen tijdens het wereldse leven gegeven. Onze Heer, daardoor hielden zij (de mensen) af van Uw pad. O Heer, vaag hun bezittingen weg en verhardt hun harten zodat zij niet geloven totdat zij de pijnlijke bestraffing zien."
89.
Hij (Allāh) zei: "Voorzeker, Ik heb jullie smeekbede verhoord. Blijf daarom (op het rechte pad) en volg niet de weg van degenen die niet weten."
وَأَوْحَيْنَآ إِلَىٰ مُوسَىٰ وَأَخِيهِ أَن تَبَوَّءَا لِقَوْمِكُمَا بِمِصْرَ بُيُوتًۭا وَٱجْعَلُوا۟ بُيُوتَكُمْ قِبْلَةًۭ وَأَقِيمُوا۟ ٱلصَّلَوٰةَ ۗ وَبَشِّرِ ٱلْمُؤْمِنِينَ
﴿٨٧﴾
وَقَالَ مُوسَىٰ رَبَّنَآ إِنَّكَ ءَاتَيْتَ فِرْعَوْنَ وَمَلَأَهُۥ زِينَةًۭ وَأَمْوَٰلًۭا فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا رَبَّنَا لِيُضِلُّوا۟ عَن سَبِيلِكَ ۖ رَبَّنَا ٱطْمِسْ عَلَىٰٓ أَمْوَٰلِهِمْ وَٱشْدُدْ عَلَىٰ قُلُوبِهِمْ فَلَا يُؤْمِنُوا۟ حَتَّىٰ يَرَوُا۟ ٱلْعَذَابَ ٱلْأَلِيمَ
﴿٨٨﴾
قَالَ قَدْ أُجِيبَت دَّعْوَتُكُمَا فَٱسْتَقِيمَا وَلَا تَتَّبِعَآنِّ سَبِيلَ ٱلَّذِينَ لَا يَعْلَمُونَ
﴿٨٩﴾
90.
En Wij brachten de Kinderen van Israël over de zee, waarop Farao en zijn legers hen volgden uit tirannie en vijandschap, totdat, toen de verdrinking hen bereikte, Farao zei: "Ik geloof dat er geen god is dan Degene waarin de Kinderen van Israël geloven en ik behoor tot hen die zich hebben overgegeven (aan Allāh)."
91.
(Allāh zei:) "Nu? Terwijl jij voorheen opstandig was en tot de verderfzaaiers behoorde?"
92.
Op deze dag dan redden Wij jouw lichaam opdat jij een Teken zult zijn voor hen die na jou komen. En voorwaar, velen van de mensen zijn achteloos tegenover Onze Tekenen.
وَجَـٰوَزْنَا بِبَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ ٱلْبَحْرَ فَأَتْبَعَهُمْ فِرْعَوْنُ وَجُنُودُهُۥ بَغْيًۭا وَعَدْوًا ۖ حَتَّىٰٓ إِذَآ أَدْرَكَهُ ٱلْغَرَقُ قَالَ ءَامَنتُ أَنَّهُۥ لَآ إِلَـٰهَ إِلَّا ٱلَّذِىٓ ءَامَنَتْ بِهِۦ بَنُوٓا۟ إِسْرَٰٓءِيلَ وَأَنَا۠ مِنَ ٱلْمُسْلِمِينَ
﴿٩٠﴾
ءَآلْـَٔـٰنَ وَقَدْ عَصَيْتَ قَبْلُ وَكُنتَ مِنَ ٱلْمُفْسِدِينَ
﴿٩١﴾
فَٱلْيَوْمَ نُنَجِّيكَ بِبَدَنِكَ لِتَكُونَ لِمَنْ خَلْفَكَ ءَايَةًۭ ۚ وَإِنَّ كَثِيرًۭا مِّنَ ٱلنَّاسِ عَنْ ءَايَـٰتِنَا لَغَـٰفِلُونَ
﴿٩٢﴾
93.
En Wij plaatsten de Kinderen van Israël in voortreffelijke woonplaatsen en Wij gaven hun voorzieningen van de goede dingen, en zij verschilden niet van mening totdat de kennis tot hen was gekomen. Voorwaar, jouw Heer oordeelt tussen hen op de Dag der Opstanding over dat waar zij van mening over verschilden.
وَلَقَدْ بَوَّأْنَا بَنِىٓ إِسْرَٰٓءِيلَ مُبَوَّأَ صِدْقٍۢ وَرَزَقْنَـٰهُم مِّنَ ٱلطَّيِّبَـٰتِ فَمَا ٱخْتَلَفُوا۟ حَتَّىٰ جَآءَهُمُ ٱلْعِلْمُ ۚ إِنَّ رَبَّكَ يَقْضِى بَيْنَهُمْ يَوْمَ ٱلْقِيَـٰمَةِ فِيمَا كَانُوا۟ فِيهِ يَخْتَلِفُونَ
﴿٩٣﴾
94.
Als jij dan in twijfel verkeert over wat Wij aan jou hebben neergezonden, vraag dan aan hen die de Schrift lezen (die) vóór jou (is geopenbaard). Voorzeker, de waarheid van jouw Heer is tot jou gekomen, behoor daarom niet tot de twijfelaars.
95.
En behoor in geen geval tot degenen die de Verzen van Allāh loochenen, anders dan zal jij tot de verliezers behoren.
فَإِن كُنتَ فِى شَكٍّۢ مِّمَّآ أَنزَلْنَآ إِلَيْكَ فَسْـَٔلِ ٱلَّذِينَ يَقْرَءُونَ ٱلْكِتَـٰبَ مِن قَبْلِكَ ۚ لَقَدْ جَآءَكَ ٱلْحَقُّ مِن رَّبِّكَ فَلَا تَكُونَنَّ مِنَ ٱلْمُمْتَرِينَ
﴿٩٤﴾
وَلَا تَكُونَنَّ مِنَ ٱلَّذِينَ كَذَّبُوا۟ بِـَٔايَـٰتِ ٱللَّهِ فَتَكُونَ مِنَ ٱلْخَـٰسِرِينَ
﴿٩٥﴾
96.
Voorwaar, degenen over wie het Woord (van bestraffing) van jouw Heer terecht is: zij geloven niet.
97.
Ook al kwamen alle Tekenen tot hen, totdat zij de pijnlijke bestraffing zien.
98.
Was er maar een stad geweest, naast die van het volk van Jonas, die geloofde, opdat haar geloof haar zou baten. Toen zij (het volk van Jonas) geloofden, namen Wij de bestraffing van de vernedering in het wereldse leven weg, en schonken Wij hen genietingen tot een bepaalde tijd.
إِنَّ ٱلَّذِينَ حَقَّتْ عَلَيْهِمْ كَلِمَتُ رَبِّكَ لَا يُؤْمِنُونَ
﴿٩٦﴾
وَلَوْ جَآءَتْهُمْ كُلُّ ءَايَةٍ حَتَّىٰ يَرَوُا۟ ٱلْعَذَابَ ٱلْأَلِيمَ
﴿٩٧﴾
فَلَوْلَا كَانَتْ قَرْيَةٌ ءَامَنَتْ فَنَفَعَهَآ إِيمَـٰنُهَآ إِلَّا قَوْمَ يُونُسَ لَمَّآ ءَامَنُوا۟ كَشَفْنَا عَنْهُمْ عَذَابَ ٱلْخِزْىِ فِى ٱلْحَيَوٰةِ ٱلدُّنْيَا وَمَتَّعْنَـٰهُمْ إِلَىٰ حِينٍۢ
﴿٩٨﴾
99.
En als jouw Heer het had gewild, dan zouden degenen die op aarde zijn, zeker allen tezamen hebben geloofd. Wil jij (o Mohammed) dan de mensen dwingen opdat zij gelovigen worden?
100.
En geen ziel kan geloven, behalve met verlof van Allāh. En Hij legt een bestraffing op aan degenen die hun verstand niet gebruiken.
وَلَوْ شَآءَ رَبُّكَ لَـَٔامَنَ مَن فِى ٱلْأَرْضِ كُلُّهُمْ جَمِيعًا ۚ أَفَأَنتَ تُكْرِهُ ٱلنَّاسَ حَتَّىٰ يَكُونُوا۟ مُؤْمِنِينَ
﴿٩٩﴾
وَمَا كَانَ لِنَفْسٍ أَن تُؤْمِنَ إِلَّا بِإِذْنِ ٱللَّهِ ۚ وَيَجْعَلُ ٱلرِّجْسَ عَلَى ٱلَّذِينَ لَا يَعْقِلُونَ
﴿١٠٠﴾
101.
Zeg (o Mohammed): "Aanschouw wat er in de hemelen en op de aarde is. Maar de Tekenen en de waarschuwingen baten niet voor een volk dat niet gelooft."
102.
Wachten zij dan alleen maar op rampen zoals van degenen die hen vooraf gingen? Zeg: "Wachten jullie dan maar. Voorwaar, ik behoor met jullie tot de wachtenden."
103.
Daarna redden Wij Onze boodschappers en degenen die geloofden. Zo stellen Wij het Ons tot een plicht om de gelovigen te redden.
قُلِ ٱنظُرُوا۟ مَاذَا فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۚ وَمَا تُغْنِى ٱلْـَٔايَـٰتُ وَٱلنُّذُرُ عَن قَوْمٍۢ لَّا يُؤْمِنُونَ
﴿١٠١﴾
فَهَلْ يَنتَظِرُونَ إِلَّا مِثْلَ أَيَّامِ ٱلَّذِينَ خَلَوْا۟ مِن قَبْلِهِمْ ۚ قُلْ فَٱنتَظِرُوٓا۟ إِنِّى مَعَكُم مِّنَ ٱلْمُنتَظِرِينَ
﴿١٠٢﴾
ثُمَّ نُنَجِّى رُسُلَنَا وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ ۚ كَذَٰلِكَ حَقًّا عَلَيْنَا نُنجِ ٱلْمُؤْمِنِينَ
﴿١٠٣﴾
104.
Zeg: "O mensen, als jullie twijfelen aan mijn godsdienst: ik aanbid niet wat jullie naast Allāh aanbidden, maar ik aanbid Allāh die jullie wegneemt. En mij is bevolen om tot de gelovigen te behoren.
105.
En om jouw aangezicht (o Mohammed) tot de godsdienst te wenden als een ḥanīef, en behoor zeker niet tot de veelgodenaanbidders.
106.
En roep buiten Allāh niet aan wat jou niet kan baten en niet kan schaden. Als jij dat deed, voorwaar, dan zou jij tot de onrechtplegers behoren.
107.
En wanneer Allāh jou met een tegenslag treft, dan is er niemand die deze kan wegnemen, behalve Hij. En wanneer Hij voor jou iets goeds wenst, dan kan niemand Zijn gunst tegenhouden. Hij treft daarmee wie Hij wil van Zijn dienaren. En Hij is de Vergevingsgezinde, de Meest Barmhartige.
قُلْ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ إِن كُنتُمْ فِى شَكٍّۢ مِّن دِينِى فَلَآ أَعْبُدُ ٱلَّذِينَ تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ وَلَـٰكِنْ أَعْبُدُ ٱللَّهَ ٱلَّذِى يَتَوَفَّىٰكُمْ ۖ وَأُمِرْتُ أَنْ أَكُونَ مِنَ ٱلْمُؤْمِنِينَ
﴿١٠٤﴾
وَأَنْ أَقِمْ وَجْهَكَ لِلدِّينِ حَنِيفًۭا وَلَا تَكُونَنَّ مِنَ ٱلْمُشْرِكِينَ
﴿١٠٥﴾
وَلَا تَدْعُ مِن دُونِ ٱللَّهِ مَا لَا يَنفَعُكَ وَلَا يَضُرُّكَ ۖ فَإِن فَعَلْتَ فَإِنَّكَ إِذًۭا مِّنَ ٱلظَّـٰلِمِينَ
﴿١٠٦﴾
وَإِن يَمْسَسْكَ ٱللَّهُ بِضُرٍّۢ فَلَا كَاشِفَ لَهُۥٓ إِلَّا هُوَ ۖ وَإِن يُرِدْكَ بِخَيْرٍۢ فَلَا رَآدَّ لِفَضْلِهِۦ ۚ يُصِيبُ بِهِۦ مَن يَشَآءُ مِنْ عِبَادِهِۦ ۚ وَهُوَ ٱلْغَفُورُ ٱلرَّحِيمُ
﴿١٠٧﴾
108.
Zeg: "O mensen, waarlijk, de waarheid van jullie Heer is tot jullie gekomen. Wie dan de leiding volgt: voorwaar, hij volgt die slechts in zijn eigen voordeel. En wie dwaalt: voorwaar, die dwaalt slechts ten nadele van zichzelf. En ik ben geen voogd over jullie."
قُلْ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلنَّاسُ قَدْ جَآءَكُمُ ٱلْحَقُّ مِن رَّبِّكُمْ ۖ فَمَنِ ٱهْتَدَىٰ فَإِنَّمَا يَهْتَدِى لِنَفْسِهِۦ ۖ وَمَن ضَلَّ فَإِنَّمَا يَضِلُّ عَلَيْهَا ۖ وَمَآ أَنَا۠ عَلَيْكُم بِوَكِيلٍۢ
﴿١٠٨﴾
109.
En volg wat aan jou is geopenbaard en wees geduldig totdat Allāh oordeelt. En Hij is de Beste der rechters.
وَٱتَّبِعْ مَا يُوحَىٰٓ إِلَيْكَ وَٱصْبِرْ حَتَّىٰ يَحْكُمَ ٱللَّهُ ۚ وَهُوَ خَيْرُ ٱلْحَـٰكِمِينَ
﴿١٠٩﴾
NOTEER:
De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als
een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis
over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende,
maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen
(d.w.z. het Arabisch).
LET OP:
Vertaling bevat nog een aantal fouten!
S.v.p. controleren en fouten mailen naar:
info (apenstaartje) bijbelhoek.nl
.