De Koran

34 ٣٤

Deze Mekkaanse soera dankt zijn naam aan de verwijzing naar de mensen van Sabaʾ (verzen 15-20) die gestraft werden omdat ze de gunsten van Allāh met ondankbaarheid beantwoordden. Zowel David (ﷺ) als Salomo (ﷺ) worden genoemd als dankbare dienaren van Allāh. De heidenen van Mekka worden eraan herinnerd dat alleen geloof hen dichter bij Allāh kan brengen, niet hun rijkdom. Ze worden bekritiseerd omdat ze de Profeet (ﷺ) ‘gek’ noemden en worden gewaarschuwd voor straf in dit leven en het hiernamaals. Zowel het laatste deel van deze soera (verzen 40-41) als het begin van de volgende (vers 1) bevestigen de engelen als Allāhs trouwe dienaren.

In de naam van Allāh, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
1. Alle lof zij Allāh, Degene aan Wie wat er in de hemelen en op de aarde is behoort; en Hem zij alle lof in het Hiernamaals. En Hij is de Alwijze, de Alwetende. 2. Hij kent wat de aarde ingaat en wat er uit voortkomt en wat neerdaalt uit de hemel en wat erin opstijgt. En Hij is de Meest Barmhartige, de Vergevingsgezinde.
ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ ٱلَّذِى لَهُۥ مَا فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَمَا فِى ٱلْأَرْضِ وَلَهُ ٱلْحَمْدُ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ ۚ وَهُوَ ٱلْحَكِيمُ ٱلْخَبِيرُ ﴿١﴾ يَعْلَمُ مَا يَلِجُ فِى ٱلْأَرْضِ وَمَا يَخْرُجُ مِنْهَا وَمَا يَنزِلُ مِنَ ٱلسَّمَآءِ وَمَا يَعْرُجُ فِيهَا ۚ وَهُوَ ٱلرَّحِيمُ ٱلْغَفُورُ ﴿٢﴾
3. En degenen die ongelovig zijn, zeggen: "Het Uur zal niet tot ons komen." Zeg: "Welzeker, bij mijn Heer, de Kenner van het onwaarneembare, het zal zeker tot jullie komen. Er is niets met het gewicht van een mosterdzaadje in de hemelen of op de aarde dat Hem ontgaat. En er is niets wat groter of kleiner is dan dat, of het staat vermeld in en duidelijk Boek. 4. (Dat is) opdat Hij degenen die geloven en goede werken verrichten zal belonen, zij zijn degenen voor wie er vergeving is en een edele voorziening. 5. Maar degenen die ernaar streven om Onze Verzen te ontkrachten: zij zijn degenen voor wie er een bestraffing van een pijnlijke kastijding is. 6. En degenen na wie kennis is gegeven, zien dat wat aan jou (o Mohammed) is neergezonden van jouw Heer (de Koran) de waarheid is, en dat hij naar het pad van de Almachtige, de Geprezene leidt.
وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ لَا تَأْتِينَا ٱلسَّاعَةُ ۖ قُلْ بَلَىٰ وَرَبِّى لَتَأْتِيَنَّكُمْ عَـٰلِمِ ٱلْغَيْبِ ۖ لَا يَعْزُبُ عَنْهُ مِثْقَالُ ذَرَّةٍۢ فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَلَا فِى ٱلْأَرْضِ وَلَآ أَصْغَرُ مِن ذَٰلِكَ وَلَآ أَكْبَرُ إِلَّا فِى كِتَـٰبٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٣﴾ لِّيَجْزِىَ ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ وَعَمِلُوا۟ ٱلصَّـٰلِحَـٰتِ ۚ أُو۟لَـٰٓئِكَ لَهُم مَّغْفِرَةٌۭ وَرِزْقٌۭ كَرِيمٌۭ ﴿٤﴾ وَٱلَّذِينَ سَعَوْ فِىٓ ءَايَـٰتِنَا مُعَـٰجِزِينَ أُو۟لَـٰٓئِكَ لَهُمْ عَذَابٌۭ مِّن رِّجْزٍ أَلِيمٌۭ ﴿٥﴾ وَيَرَى ٱلَّذِينَ أُوتُوا۟ ٱلْعِلْمَ ٱلَّذِىٓ أُنزِلَ إِلَيْكَ مِن رَّبِّكَ هُوَ ٱلْحَقَّ وَيَهْدِىٓ إِلَىٰ صِرَٰطِ ٱلْعَزِيزِ ٱلْحَمِيدِ ﴿٦﴾
7. En degenen die ongelovig zijn, zeggen: "Zullen wij jullie een man aanwijzen die jullie vertelt dat wanneer jullie geheel uiteen gevallen zijn, dat jullie dan zeker een nieuwe schepping worden?" 8. Heeft hij een leugen over Allāh verzonnen, of is hij bezeten? Neel Degenen die niet in het Hiernamaals geloven, zullen bestraft worden en zij verkeren in vergaande dwaling. 9. Kijken zij dan niet naar wat voor hen en achter hen is van de hemel en de aarde? Als Wij zouden willen, dan zouden Wij hen in de aarde doen wegzinken, of een stuk uit de hemel op hen doen vallen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken voor iedere berouwvolle dienaar.
وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ هَلْ نَدُلُّكُمْ عَلَىٰ رَجُلٍۢ يُنَبِّئُكُمْ إِذَا مُزِّقْتُمْ كُلَّ مُمَزَّقٍ إِنَّكُمْ لَفِى خَلْقٍۢ جَدِيدٍ ﴿٧﴾ أَفْتَرَىٰ عَلَى ٱللَّهِ كَذِبًا أَم بِهِۦ جِنَّةٌۢ ۗ بَلِ ٱلَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِٱلْـَٔاخِرَةِ فِى ٱلْعَذَابِ وَٱلضَّلَـٰلِ ٱلْبَعِيدِ ﴿٨﴾ أَفَلَمْ يَرَوْا۟ إِلَىٰ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُم مِّنَ ٱلسَّمَآءِ وَٱلْأَرْضِ ۚ إِن نَّشَأْ نَخْسِفْ بِهِمُ ٱلْأَرْضَ أَوْ نُسْقِطْ عَلَيْهِمْ كِسَفًۭا مِّنَ ٱلسَّمَآءِ ۚ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَـَٔايَةًۭ لِّكُلِّ عَبْدٍۢ مُّنِيبٍۢ ﴿٩﴾
10. En voorzeker, Wij hebben David een gunst van Onze Zijde de geschonken, (zeggend:) "O bergen, herhaalt het prijzen van de lof van Allāh met hem, en ook de vogels." En Wij maakten het ijzer zacht voor hem. 11. (Allāh zei:) "Maak maliënkolders en bepaal de maat van de ringen," En verricht goede werken. Voorwaar, Ik zie wat jullie doen.
وَلَقَدْ ءَاتَيْنَا دَاوُۥدَ مِنَّا فَضْلًۭا ۖ يَـٰجِبَالُ أَوِّبِى مَعَهُۥ وَٱلطَّيْرَ ۖ وَأَلَنَّا لَهُ ٱلْحَدِيدَ ﴿١٠﴾ أَنِ ٱعْمَلْ سَـٰبِغَـٰتٍۢ وَقَدِّرْ فِى ٱلسَّرْدِ ۖ وَٱعْمَلُوا۟ صَـٰلِحًا ۖ إِنِّى بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌۭ ﴿١١﴾
12. En voor Salomo (onderwierpen Wij) de winden. Het waaien ervan in de ochtend duurt een maand en in de avond duurt het een maand. En Wij maakten het brons voor hem tot een vloeiende bron. En onder de djinn waren er die voor hem werkten, met toestemming van zijn Heer. En wie van hen afweek van Ons bevel, die doen Wij de bestraffing van het laaiende vuur (de Hel) proeven. 13. Zij maakten voor hem wat hij wilde; hoge gehouwen, beelden en schalen zo groot als vijvers en onverplaatsbare ketels. Werk, O familie van David, uit dankbaarheid. Maar, weinigen van Mijn dienaren zijn dankbaren. 14. Toen Wij dan voor hem (Salomo) de dood bedden beschikt, was er niets dat hen op zijn dood wees, behalve de diertjes van de aarde die zijn staf opaten. Toen hij (zijn lichaam) was gevallen, was het de djinn duidelijk (dat hij dood was). Hadden zij maar kennis gehad over het onwaarneembare, dan zouden zij niet in de vernederende bestraffing zijn gebleven.
وَلِسُلَيْمَـٰنَ ٱلرِّيحَ غُدُوُّهَا شَهْرٌۭ وَرَوَاحُهَا شَهْرٌۭ ۖ وَأَسَلْنَا لَهُۥ عَيْنَ ٱلْقِطْرِ ۖ وَمِنَ ٱلْجِنِّ مَن يَعْمَلُ بَيْنَ يَدَيْهِ بِإِذْنِ رَبِّهِۦ ۖ وَمَن يَزِغْ مِنْهُمْ عَنْ أَمْرِنَا نُذِقْهُ مِنْ عَذَابِ ٱلسَّعِيرِ ﴿١٢﴾ يَعْمَلُونَ لَهُۥ مَا يَشَآءُ مِن مَّحَـٰرِيبَ وَتَمَـٰثِيلَ وَجِفَانٍۢ كَٱلْجَوَابِ وَقُدُورٍۢ رَّاسِيَـٰتٍ ۚ ٱعْمَلُوٓا۟ ءَالَ دَاوُۥدَ شُكْرًۭا ۚ وَقَلِيلٌۭ مِّنْ عِبَادِىَ ٱلشَّكُورُ ﴿١٣﴾ فَلَمَّا قَضَيْنَا عَلَيْهِ ٱلْمَوْتَ مَا دَلَّهُمْ عَلَىٰ مَوْتِهِۦٓ إِلَّا دَآبَّةُ ٱلْأَرْضِ تَأْكُلُ مِنسَأَتَهُۥ ۖ فَلَمَّا خَرَّ تَبَيَّنَتِ ٱلْجِنُّ أَن لَّوْ كَانُوا۟ يَعْلَمُونَ ٱلْغَيْبَ مَا لَبِثُوا۟ فِى ٱلْعَذَابِ ٱلْمُهِينِ ﴿١٤﴾
15. En voorzeker, voor (het volk van) Sabaʾ is er in hun woonplaatsen een teken: twee tuinen, aan de rechterzijde en aan de linkerzijde (van de vallei). (Wij zeiden hen:) "Eet van de voorzieningen van jullie Heer en wees Hem dankbaar. (Het is) een welvarend land en een Vergevingsgezinde Heer." 16. Daarna wendden zij zich af, waarop Wij een vernietigende overstroming over hen brachten. En Wij vervingen hun twee tuinen door twee tuinem met bittere vruchten en tamariskbomen en een klein aantal lotusbomen. 17. Zo vergolden wij hun omdat zij ongelovigen waren. En Wij vergelden niemand dan de ondankbaren.
لَقَدْ كَانَ لِسَبَإٍۢ فِى مَسْكَنِهِمْ ءَايَةٌۭ ۖ جَنَّتَانِ عَن يَمِينٍۢ وَشِمَالٍۢ ۖ كُلُوا۟ مِن رِّزْقِ رَبِّكُمْ وَٱشْكُرُوا۟ لَهُۥ ۚ بَلْدَةٌۭ طَيِّبَةٌۭ وَرَبٌّ غَفُورٌۭ ﴿١٥﴾ فَأَعْرَضُوا۟ فَأَرْسَلْنَا عَلَيْهِمْ سَيْلَ ٱلْعَرِمِ وَبَدَّلْنَـٰهُم بِجَنَّتَيْهِمْ جَنَّتَيْنِ ذَوَاتَىْ أُكُلٍ خَمْطٍۢ وَأَثْلٍۢ وَشَىْءٍۢ مِّن سِدْرٍۢ قَلِيلٍۢ ﴿١٦﴾ ذَٰلِكَ جَزَيْنَـٰهُم بِمَا كَفَرُوا۟ ۖ وَهَلْ نُجَـٰزِىٓ إِلَّا ٱلْكَفُورَ ﴿١٧﴾
18. En Wij maakten tussen hen en de steden die Wij hadden gezegend, duidelijk zichtbare steden en Wij maakten daarlangs een reis mogelijk. Reis daarlangs in veiligheid, dag en nacht. 19. En zij zeiden: "Onze Heer, maak onze reis lang." En zij deden zichzelf onrecht aan en Wij maakten hen tot onderwerp van gesprek. En Wij verspreidden hen geheel uit elkaar. Voorwaar, daarin zijn zeker tekenen voor iedere geduldige dankbare.
وَجَعَلْنَا بَيْنَهُمْ وَبَيْنَ ٱلْقُرَى ٱلَّتِى بَـٰرَكْنَا فِيهَا قُرًۭى ظَـٰهِرَةًۭ وَقَدَّرْنَا فِيهَا ٱلسَّيْرَ ۖ سِيرُوا۟ فِيهَا لَيَالِىَ وَأَيَّامًا ءَامِنِينَ ﴿١٨﴾ فَقَالُوا۟ رَبَّنَا بَـٰعِدْ بَيْنَ أَسْفَارِنَا وَظَلَمُوٓا۟ أَنفُسَهُمْ فَجَعَلْنَـٰهُمْ أَحَادِيثَ وَمَزَّقْنَـٰهُمْ كُلَّ مُمَزَّقٍ ۚ إِنَّ فِى ذَٰلِكَ لَـَٔايَـٰتٍۢ لِّكُلِّ صَبَّارٍۢ شَكُورٍۢ ﴿١٩﴾
20. En voorzeker, de veronderstelling van Iblīes over hen werd bewaarheid, want zij volgden hem, met uitzondering van een groep gelovigen. 21. En hij (Iblīes) had geen macht over hen, (maar het was zo) opdat Wij degenen die in het Hiernamaals geloven zouden onderscheiden van degenen die daarover in twijfel verkeren. En jouw Heer is de Waker over alle zaken.
وَلَقَدْ صَدَّقَ عَلَيْهِمْ إِبْلِيسُ ظَنَّهُۥ فَٱتَّبَعُوهُ إِلَّا فَرِيقًۭا مِّنَ ٱلْمُؤْمِنِينَ ﴿٢٠﴾ وَمَا كَانَ لَهُۥ عَلَيْهِم مِّن سُلْطَـٰنٍ إِلَّا لِنَعْلَمَ مَن يُؤْمِنُ بِٱلْـَٔاخِرَةِ مِمَّنْ هُوَ مِنْهَا فِى شَكٍّۢ ۗ وَرَبُّكَ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍ حَفِيظٌۭ ﴿٢١﴾
22. Zeg: "Roep degenen op, die jullie beweren (als goden) naast Allāh te zijn." Zij hebben zelfs over het gewicht van een mosterdzaadje in de hemelen en op de aarde geen macht en zij hebben daarin geen aandeel. En Hij heeft onder hen geen helper. 23. En de voorspraak baat bij Hem niet, behalve aan wie Hij toestemming heeft gegeven. Totdat, wanneer de angst van hun harten is weggenomen, zij vragen: "Wat heeft jullie Heer gezegd?" Zij zeggen: "De waarheid." En Hij is de Verhevene, de Grootste.
قُلِ ٱدْعُوا۟ ٱلَّذِينَ زَعَمْتُم مِّن دُونِ ٱللَّهِ ۖ لَا يَمْلِكُونَ مِثْقَالَ ذَرَّةٍۢ فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَلَا فِى ٱلْأَرْضِ وَمَا لَهُمْ فِيهِمَا مِن شِرْكٍۢ وَمَا لَهُۥ مِنْهُم مِّن ظَهِيرٍۢ ﴿٢٢﴾ وَلَا تَنفَعُ ٱلشَّفَـٰعَةُ عِندَهُۥٓ إِلَّا لِمَنْ أَذِنَ لَهُۥ ۚ حَتَّىٰٓ إِذَا فُزِّعَ عَن قُلُوبِهِمْ قَالُوا۟ مَاذَا قَالَ رَبُّكُمْ ۖ قَالُوا۟ ٱلْحَقَّ ۖ وَهُوَ ٱلْعَلِىُّ ٱلْكَبِيرُ ﴿٢٣﴾
24. Zeg: "Wie schenkt jullie voorzieningen uit de hemelen en de aarde?" Zeg: "Allāh! En voarwaar, wij zijn het of jullie zijn het die zeker de rechte leiding volgen of in duidelijke dwaling verkeren." 25. Zeg: "Jullie zullen niet ondervraagd worden over wat wij misdaan hebben en wij zullen niet worden ondervraagd over wat jullie deden." 26. Zeg. "Onze Heer zal ons bijeenbrengen, daarna zal Hij tussen ons oordelen volgens de waarheid." En Hij is de Oordelaar, de Kenner. 27. Zeg: "Toon mij degenen die jullie aan Hem toevoegen als deelgenoten." Nee, Hij is immers Allāh, de Almachtige, de Alwijze.
قُلْ مَن يَرْزُقُكُم مِّنَ ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۖ قُلِ ٱللَّهُ ۖ وَإِنَّآ أَوْ إِيَّاكُمْ لَعَلَىٰ هُدًى أَوْ فِى ضَلَـٰلٍۢ مُّبِينٍۢ ﴿٢٤﴾ قُل لَّا تُسْـَٔلُونَ عَمَّآ أَجْرَمْنَا وَلَا نُسْـَٔلُ عَمَّا تَعْمَلُونَ ﴿٢٥﴾ قُلْ يَجْمَعُ بَيْنَنَا رَبُّنَا ثُمَّ يَفْتَحُ بَيْنَنَا بِٱلْحَقِّ وَهُوَ ٱلْفَتَّاحُ ٱلْعَلِيمُ ﴿٢٦﴾ قُلْ أَرُونِىَ ٱلَّذِينَ أَلْحَقْتُم بِهِۦ شُرَكَآءَ ۖ كَلَّا ۚ بَلْ هُوَ ٱللَّهُ ٱلْعَزِيزُ ٱلْحَكِيمُ ﴿٢٧﴾
28. En Wij hebben jou niet anders gezonden dan aan de gehele mensheid en als een verkondiger van goed nieuws en als een waarschuwer. Maar de meeste mensen weten het niet. 29. En zij zeggen: "Wanneer zal de belofte vervuld worden, als jullie waarachtigen zijn?" 30. Zeg: "Voor jullie is er een belofte van een Dag, die jullie geen moment kunnen uitstellen of bespoedigen.
وَمَآ أَرْسَلْنَـٰكَ إِلَّا كَآفَّةًۭ لِّلنَّاسِ بَشِيرًۭا وَنَذِيرًۭا وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَ ٱلنَّاسِ لَا يَعْلَمُونَ ﴿٢٨﴾ وَيَقُولُونَ مَتَىٰ هَـٰذَا ٱلْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَـٰدِقِينَ ﴿٢٩﴾ قُل لَّكُم مِّيعَادُ يَوْمٍۢ لَّا تَسْتَـْٔخِرُونَ عَنْهُ سَاعَةًۭ وَلَا تَسْتَقْدِمُونَ ﴿٣٠﴾
31. En degenen die ongelovig zijn, zeggen: "Wij zullen nooit in deze Koran geloven, en niet in wat ervóór was." En als jij (o Mohammed) de onrechtplegers zouden kunnen zien, wanneer Zij voorgeleid worden bij hun Heer. Zij zullen elkaar woorden verwijten. Degenen die volgelingen waren, zeggen tot degenen die hoogmoedig waren: "Als jullie ons niet hadden misleid, dan zouden wij zeker gelovigen zijn geweest" 32. Degenen die hoogmoedig waren, zullen tot degenen die volgelingen waren zeggen: "Waren wij het die jullie hebben afgehouden van de rechte leiding, nadat deze tot jullie was gekomen? Nee! Jullie waren de misdadigers." 33. En degenen die volgelingen waren, zullen tot degenen die hoogmoedig waren zeggen: "Het was zelfs (jullie) list gedurende de nacht en de dag, toen jullie ons opriepen om niet in Allāh te geloven en om naast Hem afgoden toe te kennen." En zij zullen de spijt verbergen wanneer zij de bestraffing zien en Wij ketenen om de nekken van degenen die ongelovig waren leggen. Zij worden slechts vergolden voor wat zij plachten te doen.
وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ لَن نُّؤْمِنَ بِهَـٰذَا ٱلْقُرْءَانِ وَلَا بِٱلَّذِى بَيْنَ يَدَيْهِ ۗ وَلَوْ تَرَىٰٓ إِذِ ٱلظَّـٰلِمُونَ مَوْقُوفُونَ عِندَ رَبِّهِمْ يَرْجِعُ بَعْضُهُمْ إِلَىٰ بَعْضٍ ٱلْقَوْلَ يَقُولُ ٱلَّذِينَ ٱسْتُضْعِفُوا۟ لِلَّذِينَ ٱسْتَكْبَرُوا۟ لَوْلَآ أَنتُمْ لَكُنَّا مُؤْمِنِينَ ﴿٣١﴾ قَالَ ٱلَّذِينَ ٱسْتَكْبَرُوا۟ لِلَّذِينَ ٱسْتُضْعِفُوٓا۟ أَنَحْنُ صَدَدْنَـٰكُمْ عَنِ ٱلْهُدَىٰ بَعْدَ إِذْ جَآءَكُم ۖ بَلْ كُنتُم مُّجْرِمِينَ ﴿٣٢﴾ وَقَالَ ٱلَّذِينَ ٱسْتُضْعِفُوا۟ لِلَّذِينَ ٱسْتَكْبَرُوا۟ بَلْ مَكْرُ ٱلَّيْلِ وَٱلنَّهَارِ إِذْ تَأْمُرُونَنَآ أَن نَّكْفُرَ بِٱللَّهِ وَنَجْعَلَ لَهُۥٓ أَندَادًۭا ۚ وَأَسَرُّوا۟ ٱلنَّدَامَةَ لَمَّا رَأَوُا۟ ٱلْعَذَابَ وَجَعَلْنَا ٱلْأَغْلَـٰلَ فِىٓ أَعْنَاقِ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ ۚ هَلْ يُجْزَوْنَ إِلَّا مَا كَانُوا۟ يَعْمَلُونَ ﴿٣٣﴾
34. En Wij zonden geen waarschuwer naar een stad, of degenen die daarin in weelde leefden zeiden: "Voorwaar, wij geloven niet in wat jullie mee zijn gezonden." 35. En zij zeiden: "Wij hebben meer bezittingen en kinderen en wij zullen niet worden bestraft." 36. Zeg: "Voorwaar, mijn Heer verruimt de voorzieningen voor wie Hij wil en Hij beperkt, maar de meeste mensen weten het niet." 37. En noch jullie bezittingen, noch jullie kinderen zijn het die jullie dichter bij Ons brengen, maar wie gelooft en goede werken verricht: zij zijn degenen voor wie er een veelvoudige beloning is voor wat zij gedaan hebben, en zij zulten in de verblijfplaatsen veilig zijn. 38. En degenen die ernaar streven om Onze Tekenen te ondkrachten; zij zijn degenen die voor de bestraffing voorgeleid zullen worden. 39. Zeg: "Voorwaar, mijn Heer verruimt de voorzieningen voor wie Hij wil van Zijn dienaren en Hij beperkt voor hen. En wat jullie ook aan bijdragen uitgeven; Hij zal het vergoeden. En Hij is de Beste der voorzieners."
وَمَآ أَرْسَلْنَا فِى قَرْيَةٍۢ مِّن نَّذِيرٍ إِلَّا قَالَ مُتْرَفُوهَآ إِنَّا بِمَآ أُرْسِلْتُم بِهِۦ كَـٰفِرُونَ ﴿٣٤﴾ وَقَالُوا۟ نَحْنُ أَكْثَرُ أَمْوَٰلًۭا وَأَوْلَـٰدًۭا وَمَا نَحْنُ بِمُعَذَّبِينَ ﴿٣٥﴾ قُلْ إِنَّ رَبِّى يَبْسُطُ ٱلرِّزْقَ لِمَن يَشَآءُ وَيَقْدِرُ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَ ٱلنَّاسِ لَا يَعْلَمُونَ ﴿٣٦﴾ وَمَآ أَمْوَٰلُكُمْ وَلَآ أَوْلَـٰدُكُم بِٱلَّتِى تُقَرِّبُكُمْ عِندَنَا زُلْفَىٰٓ إِلَّا مَنْ ءَامَنَ وَعَمِلَ صَـٰلِحًۭا فَأُو۟لَـٰٓئِكَ لَهُمْ جَزَآءُ ٱلضِّعْفِ بِمَا عَمِلُوا۟ وَهُمْ فِى ٱلْغُرُفَـٰتِ ءَامِنُونَ ﴿٣٧﴾ وَٱلَّذِينَ يَسْعَوْنَ فِىٓ ءَايَـٰتِنَا مُعَـٰجِزِينَ أُو۟لَـٰٓئِكَ فِى ٱلْعَذَابِ مُحْضَرُونَ ﴿٣٨﴾ قُلْ إِنَّ رَبِّى يَبْسُطُ ٱلرِّزْقَ لِمَن يَشَآءُ مِنْ عِبَادِهِۦ وَيَقْدِرُ لَهُۥ ۚ وَمَآ أَنفَقْتُم مِّن شَىْءٍۢ فَهُوَ يُخْلِفُهُۥ ۖ وَهُوَ خَيْرُ ٱلرَّٰزِقِينَ ﴿٣٩﴾
40. En (gedenk) de Dag dat Hij hen allen verzamelt en dan tot de engelen zegt: "Waren zij degenen die jullie plachten te aanbidden?" 41. Zij zullen zeggen: "Heilig bent U, U bent onze Beschermer, niet zij. Zij plachten zelfs de djinn (hier: duivels) te aanbidden, de meesten van hen geloofden hem." 42. Op deze Dag zijn jullie niet bij machte om elkaar van nut te zijn en niet om elkaar schade te berokkenen, en Wij zullen zeggen tot degenen die onrecht pleegden: "Proef de bestraffing van de Hel die jullie plachten te loochenen."
وَيَوْمَ يَحْشُرُهُمْ جَمِيعًۭا ثُمَّ يَقُولُ لِلْمَلَـٰٓئِكَةِ أَهَـٰٓؤُلَآءِ إِيَّاكُمْ كَانُوا۟ يَعْبُدُونَ ﴿٤٠﴾ قَالُوا۟ سُبْحَـٰنَكَ أَنتَ وَلِيُّنَا مِن دُونِهِم ۖ بَلْ كَانُوا۟ يَعْبُدُونَ ٱلْجِنَّ ۖ أَكْثَرُهُم بِهِم مُّؤْمِنُونَ ﴿٤١﴾ فَٱلْيَوْمَ لَا يَمْلِكُ بَعْضُكُمْ لِبَعْضٍۢ نَّفْعًۭا وَلَا ضَرًّۭا وَنَقُولُ لِلَّذِينَ ظَلَمُوا۟ ذُوقُوا۟ عَذَابَ ٱلنَّارِ ٱلَّتِى كُنتُم بِهَا تُكَذِّبُونَ ﴿٤٢﴾
43. En als Onze duidelijke Verzen aan hen worden voorgedragen, zeggen zij: "Dit is niets anders dan een man die jullie wil afhouden van wat jullie vaderen plachten te aanbidden." En zij zeggen: "Dit is niets anders dan een verzonnen leugen." En degenen die ongelovig zijn, zeiden over de waarheid toen deze tot hen kwam: "Dit is niets anders dan duidelijke tovenarij." 44. En Wij hebben hen geen boeken gegeven die zij bestudeerden. En Wij hebben vóór jou geen waarschuwer tot hen gezonden. 45. En degenen vóór hen loochenden terwijl zij (de ongelovigen) nog geen tiende hadden bereikt van wat Wij hun (de machtige volkeren) hadden gegeven. En zij loochenden Mijn boodschappers. En hoe (verschrikkelijk) was toen Mijn afschuw!
وَإِذَا تُتْلَىٰ عَلَيْهِمْ ءَايَـٰتُنَا بَيِّنَـٰتٍۢ قَالُوا۟ مَا هَـٰذَآ إِلَّا رَجُلٌۭ يُرِيدُ أَن يَصُدَّكُمْ عَمَّا كَانَ يَعْبُدُ ءَابَآؤُكُمْ وَقَالُوا۟ مَا هَـٰذَآ إِلَّآ إِفْكٌۭ مُّفْتَرًۭى ۚ وَقَالَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ لِلْحَقِّ لَمَّا جَآءَهُمْ إِنْ هَـٰذَآ إِلَّا سِحْرٌۭ مُّبِينٌۭ ﴿٤٣﴾ وَمَآ ءَاتَيْنَـٰهُم مِّن كُتُبٍۢ يَدْرُسُونَهَا ۖ وَمَآ أَرْسَلْنَآ إِلَيْهِمْ قَبْلَكَ مِن نَّذِيرٍۢ ﴿٤٤﴾ وَكَذَّبَ ٱلَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ وَمَا بَلَغُوا۟ مِعْشَارَ مَآ ءَاتَيْنَـٰهُمْ فَكَذَّبُوا۟ رُسُلِى ۖ فَكَيْفَ كَانَ نَكِيرِ ﴿٤٥﴾
46. Zeg: "Voorwaar, ik vermaan jullie tot slechts één ding: dat jullie je getweeën of alleen voor Allāh opstellen en dan nadenken." Jullie metgezel (Mohammed) is niet bezeten; hij is slechts een waarschuwer voor jullie, voor een harde bestraffing. 47. Zeg: "Ik heb jullie niet om een beloning gevraagd; die is voor jullie zelf Mijn beloning is slechts bij Allāh en Hij is getuige over alle zaken." 48. Zeg: "Mijn Heer openbaart de waarheid. Hij is de Kenner van het onwaarneembare." 49. Zeg: "De waarheid is gekomen en de valsheid zal zich niet herhalen en niet terugkomen." 50. Zeg: "Als ik dwaal, dan dwaal ik slechts in het nadeel van mijzelf, en als ik de leiding volg, dan is dat door wat mijn Heer aan mij heeft geopenbaard," Voorwaar, Hij is Alhorend, nabij.
قُلْ إِنَّمَآ أَعِظُكُم بِوَٰحِدَةٍ ۖ أَن تَقُومُوا۟ لِلَّهِ مَثْنَىٰ وَفُرَٰدَىٰ ثُمَّ تَتَفَكَّرُوا۟ ۚ مَا بِصَاحِبِكُم مِّن جِنَّةٍ ۚ إِنْ هُوَ إِلَّا نَذِيرٌۭ لَّكُم بَيْنَ يَدَىْ عَذَابٍۢ شَدِيدٍۢ ﴿٤٦﴾ قُلْ مَا سَأَلْتُكُم مِّنْ أَجْرٍۢ فَهُوَ لَكُمْ ۖ إِنْ أَجْرِىَ إِلَّا عَلَى ٱللَّهِ ۖ وَهُوَ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ شَهِيدٌۭ ﴿٤٧﴾ قُلْ إِنَّ رَبِّى يَقْذِفُ بِٱلْحَقِّ عَلَّـٰمُ ٱلْغُيُوبِ ﴿٤٨﴾ قُلْ جَآءَ ٱلْحَقُّ وَمَا يُبْدِئُ ٱلْبَـٰطِلُ وَمَا يُعِيدُ ﴿٤٩﴾ قُلْ إِن ضَلَلْتُ فَإِنَّمَآ أَضِلُّ عَلَىٰ نَفْسِى ۖ وَإِنِ ٱهْتَدَيْتُ فَبِمَا يُوحِىٓ إِلَىَّ رَبِّىٓ ۚ إِنَّهُۥ سَمِيعٌۭ قَرِيبٌۭ ﴿٥٠﴾
51. En als jij hen zou zien wanneer zij beven van angst, er zal dan voor hen geen ontkomen zijn en zij zullen uit een nabije plaats genomen worden, (en dan zie jij de geweldige bestraffing). 52. En zij zeggen: "Wij geloven (nu) in hem," maar hoe zouden zij (het geloof) nog kunnen bereiken, vanaf een verafgelegen plaats? 53. En terwijl zij hem daarvóór waarlijk verwierpen. En zij gissen naar het onwaarneembare vanaf een verafgelegen plaats. 54. En tussen hen en wat zij verlangen is een belemmering gemaakt, zoals dat bij hun (soortgelijke) volkeren van vroeger is gedaan. Voorwaar, zij verkeerden in vergaande twijfel.
وَلَوْ تَرَىٰٓ إِذْ فَزِعُوا۟ فَلَا فَوْتَ وَأُخِذُوا۟ مِن مَّكَانٍۢ قَرِيبٍۢ ﴿٥١﴾ وَقَالُوٓا۟ ءَامَنَّا بِهِۦ وَأَنَّىٰ لَهُمُ ٱلتَّنَاوُشُ مِن مَّكَانٍۭ بَعِيدٍۢ ﴿٥٢﴾ وَقَدْ كَفَرُوا۟ بِهِۦ مِن قَبْلُ ۖ وَيَقْذِفُونَ بِٱلْغَيْبِ مِن مَّكَانٍۭ بَعِيدٍۢ ﴿٥٣﴾ وَحِيلَ بَيْنَهُمْ وَبَيْنَ مَا يَشْتَهُونَ كَمَا فُعِلَ بِأَشْيَاعِهِم مِّن قَبْلُ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا۟ فِى شَكٍّۢ مُّرِيبٍۭ ﴿٥٤﴾
NOTEER:

De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende, maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen (d.w.z. het Arabisch).

LET OP: Vertaling bevat nog een aantal fouten! S.v.p. controleren en fouten mailen naar: info (apenstaartje) bijbelhoek.nl.

Abonneer op onze nieuwsbrief!