Deze Medinese soera ontleent haar naam aan vers 2, dat verwijst naar de verbanning van de Joodse stam van Banōe An-Naḍīer uit Medina vanwege samenzwering met de heidenen van Mekka om de vredesovereenkomsten met de moslims te schenden. De huichelaars worden veroordeeld voor hun geheime bondgenootschap met Banōe An-Naḍīer. Er worden enkele instructies gegeven over de verdeling van de oorlogsbuit. De soera sluit af door te benadrukken dat er niet aflatende gehoorzaamheid moet zijn aan de Almachtige Allāh, wat verder wordt benadrukt aan het begin van de volgende soera.
In de naam van Allāh,
de Meest Barmhartige,
de Meest Genadevolle.
1.
Wat er in de hemelen en op de aarde is prijst de Glorie van Allāh. En Hij is de Geweldige, de Alwijze.
2.
Hij is Degene die de ongelovigen onder de mensen van de Schrift uit hun woonplaatsen heeft verdreven bij de eerste verzameling (daartoe). Jullie dachten dat zij niet zouden weggaan en zij dachten dat hun burchten hen zouden beschermen tegen Allāh. Toen kwam (de bestraffing van) Allāh tot hen van waar zij het niet vermoedden, en Hij wierp grote angst in hun harten. Zij verwoestten hun huizen met hun eigen handen en (die werden verwoest) door de handen van de gelovigen. Trek daar lering uit, O jullie bezitters van inzicht!
3.
En als Allāh voor hen de verdrijving niet had bepaald, dan zou Hij hen zeker hebben gestraft tijdens het wereldse leven. En voor hen is er in het Hiernamaals de bestraffing van de Hel.
4.
Dat is omdat zij Allāh en Zijn Boodschapper tegenwerkten. En wie Allāh tegenwerkt: voorwaar, Allāh is hard in de bestraffing.
سَبَّحَ لِلَّهِ مَا فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَمَا فِى ٱلْأَرْضِ ۖ وَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلْحَكِيمُ
﴿١﴾
هُوَ ٱلَّذِىٓ أَخْرَجَ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِنْ أَهْلِ ٱلْكِتَـٰبِ مِن دِيَـٰرِهِمْ لِأَوَّلِ ٱلْحَشْرِ ۚ مَا ظَنَنتُمْ أَن يَخْرُجُوا۟ ۖ وَظَنُّوٓا۟ أَنَّهُم مَّانِعَتُهُمْ حُصُونُهُم مِّنَ ٱللَّهِ فَأَتَىٰهُمُ ٱللَّهُ مِنْ حَيْثُ لَمْ يَحْتَسِبُوا۟ ۖ وَقَذَفَ فِى قُلُوبِهِمُ ٱلرُّعْبَ ۚ يُخْرِبُونَ بُيُوتَهُم بِأَيْدِيهِمْ وَأَيْدِى ٱلْمُؤْمِنِينَ فَٱعْتَبِرُوا۟ يَـٰٓأُو۟لِى ٱلْأَبْصَـٰرِ
﴿٢﴾
وَلَوْلَآ أَن كَتَبَ ٱللَّهُ عَلَيْهِمُ ٱلْجَلَآءَ لَعَذَّبَهُمْ فِى ٱلدُّنْيَا ۖ وَلَهُمْ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ عَذَابُ ٱلنَّارِ
﴿٣﴾
ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ شَآقُّوا۟ ٱللَّهَ وَرَسُولَهُۥ ۖ وَمَن يُشَآقِّ ٱللَّهَ فَإِنَّ ٱللَّهَ شَدِيدُ ٱلْعِقَابِ
﴿٤﴾
5.
Wat jullie omhakken van de dadelpalmen of wat jullie op hun wortels laten staan; het gebeurde met de toestemming van Allāh. En zodat Allāh de zwaar zondigen vergeldt.
6.
Wat Allāh aan buit van hen (o.a. Banōe An-Naḍīer) aan Zijn Boodschapper geeft: jullie hebben daartoe geen paarden en geen lastdieren aangespoord. Maar Allāh geeft Zijn Boodschapper macht over wie Hij wil en Allāh is Almachtig over alle zaken.
مَا قَطَعْتُم مِّن لِّينَةٍ أَوْ تَرَكْتُمُوهَا قَآئِمَةً عَلَىٰٓ أُصُولِهَا فَبِإِذْنِ ٱللَّهِ وَلِيُخْزِىَ ٱلْفَـٰسِقِينَ
﴿٥﴾
وَمَآ أَفَآءَ ٱللَّهُ عَلَىٰ رَسُولِهِۦ مِنْهُمْ فَمَآ أَوْجَفْتُمْ عَلَيْهِ مِنْ خَيْلٍۢ وَلَا رِكَابٍۢ وَلَـٰكِنَّ ٱللَّهَ يُسَلِّطُ رُسُلَهُۥ عَلَىٰ مَن يَشَآءُ ۚ وَٱللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَىْءٍۢ قَدِيرٌۭ
﴿٦﴾
7.
Wat Allāh ook aan buit aan Zijn Boodschapper gegeven heeft, afkomstig van de bewoners van de steden; het is voor Allāh en de Boodschapper; en de verwant; en de wezen; en de armen; en de reiziger zonder proviand, zodat deze (rijkdom) niet rondgaat onder de rijken van jullie. En wat de Boodschapper jullie geeft, neem dat; maar wat Hij jullie verbiedt, onthoudt jullie daarvan. En vrees Allāh: voorwaar, Allāh is hard in de bestraffing.
8.
(De buit is) voor de armen van de Moehādjirīen (de Uitgewekenen), degenen die zijn verdreven uit hun woonplaatsen en van hun bezittingen, zoekend naar een gunst en welbehagen van Allāh. En zij helpen Allāh en Zijn Boodschapper. Zij zijn degenen die de waarachtigen zijn.
مَّآ أَفَآءَ ٱللَّهُ عَلَىٰ رَسُولِهِۦ مِنْ أَهْلِ ٱلْقُرَىٰ فَلِلَّهِ وَلِلرَّسُولِ وَلِذِى ٱلْقُرْبَىٰ وَٱلْيَتَـٰمَىٰ وَٱلْمَسَـٰكِينِ وَٱبْنِ ٱلسَّبِيلِ كَىْ لَا يَكُونَ دُولَةًۢ بَيْنَ ٱلْأَغْنِيَآءِ مِنكُمْ ۚ وَمَآ ءَاتَىٰكُمُ ٱلرَّسُولُ فَخُذُوهُ وَمَا نَهَىٰكُمْ عَنْهُ فَٱنتَهُوا۟ ۚ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ۖ إِنَّ ٱللَّهَ شَدِيدُ ٱلْعِقَابِ
﴿٧﴾
لِلْفُقَرَآءِ ٱلْمُهَـٰجِرِينَ ٱلَّذِينَ أُخْرِجُوا۟ مِن دِيَـٰرِهِمْ وَأَمْوَٰلِهِمْ يَبْتَغُونَ فَضْلًۭا مِّنَ ٱللَّهِ وَرِضْوَٰنًۭا وَيَنصُرُونَ ٱللَّهَ وَرَسُولَهُۥٓ ۚ أُو۟لَـٰٓئِكَ هُمُ ٱلصَّـٰدِقُونَ
﴿٨﴾
9.
En degenen die vóór hen in de stad (Medina) woonden en geloofden (de Anṣār), zij houden van degenen die (vanuit Mekka) naar hen zijn uitgeweken, Zij vinden in hun hart geen jaloezie op wat (aan hen) gegeven is. En zij geven aan (hen) voorrang boven zichzelf, ook al is er behoefte onder hen. En wie zich hoedt voor zijn eigen gierigheid: dat zijn degenen die zullen welslagen.
وَٱلَّذِينَ تَبَوَّءُو ٱلدَّارَ وَٱلْإِيمَـٰنَ مِن قَبْلِهِمْ يُحِبُّونَ مَنْ هَاجَرَ إِلَيْهِمْ وَلَا يَجِدُونَ فِى صُدُورِهِمْ حَاجَةًۭ مِّمَّآ أُوتُوا۟ وَيُؤْثِرُونَ عَلَىٰٓ أَنفُسِهِمْ وَلَوْ كَانَ بِهِمْ خَصَاصَةٌۭ ۚ وَمَن يُوقَ شُحَّ نَفْسِهِۦ فَأُو۟لَـٰٓئِكَ هُمُ ٱلْمُفْلِحُونَ
﴿٩﴾
10.
En degenen die na hen kwamen, zeiden: "Onze Heer, vergeef ons en onze broeders die ons zijn voorafgegaan in het geloof en maak in onze harten geen wrok jegens degenen die geloven. Onze Heer, voorwaar, U bent Zachtmoedig, Meest Barmhartige."
وَٱلَّذِينَ جَآءُو مِنۢ بَعْدِهِمْ يَقُولُونَ رَبَّنَا ٱغْفِرْ لَنَا وَلِإِخْوَٰنِنَا ٱلَّذِينَ سَبَقُونَا بِٱلْإِيمَـٰنِ وَلَا تَجْعَلْ فِى قُلُوبِنَا غِلًّۭا لِّلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ رَبَّنَآ إِنَّكَ رَءُوفٌۭ رَّحِيمٌ
﴿١٠﴾
11.
Zie jij degenen die huichelen niet? Zij zeggen tot hun broeders die ongelovig zijn onder de Lieden van de Schrift: "Als jullie verdreven worden, dan zullen wij met jullie wegtrekken. En wij zullen nooit iemand volgen (tegen jullie). En als jullie bestreden worden, zullen wij jullie zeker helpen." Maar Allāh getuigt dat zij zeker leugenaars zijn.
12.
Als zij worden verdreven, dan zullen zij niet met hen wegtrekken; en als zij worden bestreden, dan zullen zij hen niet helpen. En als zij hen helpen, dan keren zij (hen) de rug toe, zodat zij niet geholpen worden.
أَلَمْ تَرَ إِلَى ٱلَّذِينَ نَافَقُوا۟ يَقُولُونَ لِإِخْوَٰنِهِمُ ٱلَّذِينَ كَفَرُوا۟ مِنْ أَهْلِ ٱلْكِتَـٰبِ لَئِنْ أُخْرِجْتُمْ لَنَخْرُجَنَّ مَعَكُمْ وَلَا نُطِيعُ فِيكُمْ أَحَدًا أَبَدًۭا وَإِن قُوتِلْتُمْ لَنَنصُرَنَّكُمْ وَٱللَّهُ يَشْهَدُ إِنَّهُمْ لَكَـٰذِبُونَ
﴿١١﴾
لَئِنْ أُخْرِجُوا۟ لَا يَخْرُجُونَ مَعَهُمْ وَلَئِن قُوتِلُوا۟ لَا يَنصُرُونَهُمْ وَلَئِن نَّصَرُوهُمْ لَيُوَلُّنَّ ٱلْأَدْبَـٰرَ ثُمَّ لَا يُنصَرُونَ
﴿١٢﴾
13.
Zij hebben in hun hart zeker meer angst voor jullie dan voor Allāh. Dat is omdat zij een volk zijn dat niet begrijpt.
14.
Zij bestrijden jullie niet gezamenlijk, behalve in versterkte steden of van achter muren. Hun onderling geweld is hevig, jullie denken dat zij een eenheid vormen, maar hun harten zijn verdeeld. Dat is omdat zij een volk zijn dat niet begrijpt.
15.
Zoals het geval was met degenen die hen kort daarvoor voorafgingen. Zij hebben het kwaad van hun wandaden geproefd. En voor hen is er een pijnlijke bestraffing.
لَأَنتُمْ أَشَدُّ رَهْبَةًۭ فِى صُدُورِهِم مِّنَ ٱللَّهِ ۚ ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ قَوْمٌۭ لَّا يَفْقَهُونَ
﴿١٣﴾
لَا يُقَـٰتِلُونَكُمْ جَمِيعًا إِلَّا فِى قُرًۭى مُّحَصَّنَةٍ أَوْ مِن وَرَآءِ جُدُرٍۭ ۚ بَأْسُهُم بَيْنَهُمْ شَدِيدٌۭ ۚ تَحْسَبُهُمْ جَمِيعًۭا وَقُلُوبُهُمْ شَتَّىٰ ۚ ذَٰلِكَ بِأَنَّهُمْ قَوْمٌۭ لَّا يَعْقِلُونَ
﴿١٤﴾
كَمَثَلِ ٱلَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ قَرِيبًۭا ۖ ذَاقُوا۟ وَبَالَ أَمْرِهِمْ وَلَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌۭ
﴿١٥﴾
16.
(De huichelaars zijn) zoals de Satan, toen hij tot de mens zei: "Wees ongelovig," maar wanneer hij dan ongelovig is, dan zegt hij (de Satan): "Voorwaar, ik ben niet verantwoordelijk voor jullie. Voorwaar, ik vrees de Heer der werelden."
17.
Het gevolg voor beiden (de huichelaars en de joden) zal zijn dat zij in de hel zullen zijn, zij zullen daarin eeuwig levenden zijn. En dat is de vergelding voor de onrechtplegers.
كَمَثَلِ ٱلشَّيْطَـٰنِ إِذْ قَالَ لِلْإِنسَـٰنِ ٱكْفُرْ فَلَمَّا كَفَرَ قَالَ إِنِّى بَرِىٓءٌۭ مِّنكَ إِنِّىٓ أَخَافُ ٱللَّهَ رَبَّ ٱلْعَـٰلَمِينَ
﴿١٦﴾
فَكَانَ عَـٰقِبَتَهُمَآ أَنَّهُمَا فِى ٱلنَّارِ خَـٰلِدَيْنِ فِيهَا ۚ وَذَٰلِكَ جَزَٰٓؤُا۟ ٱلظَّـٰلِمِينَ
﴿١٧﴾
18.
O jullie die geloven, vrees Allāh en laat iedere ziel toezien op wat zij heeft vooruitgezonden voor de Volgende Dag. En vrees Allāh. Voorwaar, Allāh is Alziend over wat jullie doen.
19.
En wees niet zoals degenen die Allāh vergaten, waarop Hij hen zichzelf deed vergeten. Zij zijn degenen die de zwaar zondigen zijn.
20.
De bewoners van de hel en de bewoners van het Paradijs zijn niet gelijk. De bewoners van het Paradijs zijn de winnaars.
يَـٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوا۟ ٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ وَلْتَنظُرْ نَفْسٌۭ مَّا قَدَّمَتْ لِغَدٍۢ ۖ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ۚ إِنَّ ٱللَّهَ خَبِيرٌۢ بِمَا تَعْمَلُونَ
﴿١٨﴾
وَلَا تَكُونُوا۟ كَٱلَّذِينَ نَسُوا۟ ٱللَّهَ فَأَنسَىٰهُمْ أَنفُسَهُمْ ۚ أُو۟لَـٰٓئِكَ هُمُ ٱلْفَـٰسِقُونَ
﴿١٩﴾
لَا يَسْتَوِىٓ أَصْحَـٰبُ ٱلنَّارِ وَأَصْحَـٰبُ ٱلْجَنَّةِ ۚ أَصْحَـٰبُ ٱلْجَنَّةِ هُمُ ٱلْفَآئِزُونَ
﴿٢٠﴾
21.
Als Wij deze Koran tot een berg hadden neergezonden, dan had jij deze zich zeker zien onderwerpen en zich splijten uit vrees voor Allāh. Dat zijn de voorbeelden die Wij de mens geven. Hopelijk zullen zij zich laten vermanen.
لَوْ أَنزَلْنَا هَـٰذَا ٱلْقُرْءَانَ عَلَىٰ جَبَلٍۢ لَّرَأَيْتَهُۥ خَـٰشِعًۭا مُّتَصَدِّعًۭا مِّنْ خَشْيَةِ ٱللَّهِ ۚ وَتِلْكَ ٱلْأَمْثَـٰلُ نَضْرِبُهَا لِلنَّاسِ لَعَلَّهُمْ يَتَفَكَّرُونَ
﴿٢١﴾
22.
Hij is Allāh, Degene naast Wie er geen god is dan Hij, de Kenner van het onwaarneembare en het waarneembare, Hij is de Erbarmer, de Meest Barmhartige.
23.
Hij is Allāh, Degene naast Wie er geen god is dan Hij, de Heerser, de Heilige, de Schenker van veiligheid, de Vertrouwende, de Beschermer, de Almachtige, de Onweerstaanbare Onderwerper, de Trotse. Heilig is Hij boven wat zij Hem toekennen.
24.
Hij is Allāh, de Schepper, de Voortbrenger, de Vormer, aan Hem behoren de Schone Namen. Wat er in de hemelen en op de aarde is prijst Zijn Glorie. En Hij is de Almachtige, de Alwijze.
هُوَ ٱللَّهُ ٱلَّذِى لَآ إِلَـٰهَ إِلَّا هُوَ ۖ عَـٰلِمُ ٱلْغَيْبِ وَٱلشَّهَـٰدَةِ ۖ هُوَ ٱلرَّحْمَـٰنُ ٱلرَّحِيمُ
﴿٢٢﴾
هُوَ ٱللَّهُ ٱلَّذِى لَآ إِلَـٰهَ إِلَّا هُوَ ٱلْمَلِكُ ٱلْقُدُّوسُ ٱلسَّلَـٰمُ ٱلْمُؤْمِنُ ٱلْمُهَيْمِنُ ٱلْعَزِيزُ ٱلْجَبَّارُ ٱلْمُتَكَبِّرُ ۚ سُبْحَـٰنَ ٱللَّهِ عَمَّا يُشْرِكُونَ
﴿٢٣﴾
هُوَ ٱللَّهُ ٱلْخَـٰلِقُ ٱلْبَارِئُ ٱلْمُصَوِّرُ ۖ لَهُ ٱلْأَسْمَآءُ ٱلْحُسْنَىٰ ۚ يُسَبِّحُ لَهُۥ مَا فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ ۖ وَهُوَ ٱلْعَزِيزُ ٱلْحَكِيمُ
﴿٢٤﴾
NOTEER:
De Nederlandse vertaling van de Koran wordt slechts gezien als
een beste poging om de correcte interpretatie van de betekenis
over te brengen. Voor een oppervlakkig beeld is dit voldoende,
maar voor een dieper begrip dient men de Koran zelf te raadplegen
(d.w.z. het Arabisch).
LET OP:
Vertaling bevat nog een aantal fouten!
S.v.p. controleren en fouten mailen naar:
info (apenstaartje) bijbelhoek.nl
.